Psalm 28
1 Van David. U, HEER, roep ik aan, mijn rots, houd u niet doof. Als U blijft zwijgen, word ik een dode met de doden in het graf. 2 Hoor mijn smeekbede als ik U om hulp roep, als ik mijn handen ophef naar het hart van uw heiligdom. 3 Ruk mij niet weg met de kwaadwilligen, met hen die onrecht doen, die hun vrienden vrede wensen, maar in hun hart zinnen op kwaad. 4 Geef hun wat ze verdienen, vergeld hun naar hun daden, naar het werk van hun handen, laat hen voor hun misdrijven boeten. 5 Voor de daden van de HEER hebben ze geen oog, noch voor het werk van zijn handen. Daarom zal Hij hen afbreken en nooit meer opbouwen. 6 De HEER zij geprezen, Hij heeft mijn smeekbede gehoord. 7 De HEER is mijn kracht en mijn schild, op Hem vertrouwde mijn hart, ik werd geholpen en mijn hart jubelde, Hem wil ik loven in mijn lied. 8 De HEER is de kracht van zijn volk, een burcht van redding voor zijn gezalfde. 9 Red het volk dat U toebehoort, zegen het, wees zijn herder en draag het voor eeuwig. (NBV21)
We zoeken de Schriftgedeelten die we dagelijks hier lezen en bespreken niet zelf uit. We volgen het leesrooster van het Nederlands Bijbelgenootschap dat op de site van de PKN is te downloaden en dat in heel veel kerken dagelijks gelezen wordt. Toch valt het op hoe vaak de keuze van het Bijbelgedeelte aansluit bij de actualiteit van het leven. Vandaag zingen we van Psalm 28. In deze Psalm wordt God aangeroepen als een Rots, een rots waarop je kunt bouwen. In een tijd van financiële en economische crisis, als alles om je heen onzeker is kun je zo’n rots wel gebruiken. Want wat zal de toekomst brengen? Heb je nog wel werk na de zomer? Komt er wel pensioen als je uitgewerkt bent? Is er een uitkering als je door ziekte of ongeval ongeschikt wordt om te werken? Blijf je wel verzekerd tegen alle risico’s van ziekte ook voor degenen die van jou afhankelijk zijn? Wordt het vinden van een huis straks mogelijk of nog moeilijker?
Voor heel veel mensen is het leven heel wat onzekerder geworden en dan kan je zo’n rots wel gebruiken. Maar we moeten oppassen van het geloof in de God van Israël geen vluchtweg voor ellende te maken. Als je in die God geloofd ben je niet verzekerd tegen ellende. Het overkomt je even goed. Alleen die ellende is wat beter te dragen. Christenen wijzen graag op het kruis en het lijden van Jezus van Nazareth. Dat is bijna altijd erger dan wat ons kan overkomen. Maar daar had de dichter van deze Psalm geen weet van. Hij is bang weggerukt te worden met de kwaadwilligen, met hen die onrecht doen, die hun vrienden vrede wensen, maar in hun hart zinnen op kwaad. Je moet het dus zoeken bij het tegendeel van het kwaad, het tegendeel van onrecht. De liefde voor de naaste kan je door het diepste dal heen helpen. Niet eens zozeer de liefde die mensen voor jou hebben als je het moeilijk hebt. Dat kan een hele steun zijn, maar soms ook een last.
Mensen zijn soms oppervlakkig, denken dat een enkel woord al genoeg is om het lijden weg te nemen. Ze glimlachen je alvast toe maar jouw pijn blijft, ja het lijkt er soms op dat ze je verbieden je pijn te tonen. Die liefde kan helpen maar daar moet je niet te vast op rekenen. Wat echt helpt is zelf je naaste lief te hebben als jezelf. Dat begint met het liefhebben van jezelf. Ook al wordt je werkloos, ook al verlies je bezit en aanzien, je blijft evenveel waard als je waard was. Wie afhankelijk wordt van ambtelijke instanties loopt de kans diep vernederd te worden. Je laten vernederen door ambtelijke instanties is nog erger, dan doe je het jezelf ook nog een keer aan. Er tegen opstaan kan jou helpen maar ook anderen, niemand is immers door eigen schuld werkloos. En ook als je nog werk hebt dan kun je je bewust worden van het feit dat je zusters en broeders gemakkelijk vernederd worden en onrecht wordt aangedaan. Kleine foutjes hebben voor armen vaak grote gevolgen. Doe mensen recht en heb ze lief. Dat is de rots waarop een samenleving gebouwd kan worden, dat is het gebod van onze God, ook vandaag, ook in deze dagen.