Marcus 11:20-33
20 Toen ze ’s morgens vroeg weer langs de vijgenboom kwamen, zagen ze dat hij tot aan de wortels verdord was. 21 Petrus herinnerde zich het voorval en zei: ‘Rabbi, kijk, de vijgenboom die U vervloekt hebt, is verdord.’ 22 Jezus zei tegen hen: ‘Heb geloof in God. 23 Ik verzeker jullie: als iemand tegen die berg zegt: “Kom van je plaats en stort je in zee,” en niet twijfelt in zijn hart, maar gelooft dat gebeuren zal wat hij zegt, dan zal het ook gebeuren. 24 Daarom zeg Ik jullie: alles waarom jullie bidden en vragen, geloof dat je het al ontvangen hebt, en je zult het krijgen. 25 Wanneer je staat te bidden en je hebt een ander iets te verwijten, vergeef hem dan, opdat ook jullie Vader in de hemel jullie je misstappen vergeeft.’ 26 27 Ze kwamen weer in Jeruzalem aan. Toen Jezus zich in de tempel ophield, kwamen de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten van het volk naar Hem toe 28 en vroegen Hem: ‘Op grond van welke bevoegdheid doet U die dingen? Wie heeft U het recht gegeven om zo te handelen?’ 29 Jezus antwoordde: ‘Ik zal u een vraag stellen; als u Me daarop antwoord geeft, zal Ik u zeggen op grond van welke bevoegdheid Ik die dingen doe. 30 Doopte Johannes in opdracht van de hemel of in opdracht van mensen? Antwoord Mij.’ 31 Ze overlegden met elkaar: ‘Als we zeggen: “Van de hemel,” zal Hij zeggen: “Waarom hebt u hem dan niet geloofd?” 32 Maar als we zeggen: “Van mensen,” wat dan?’ Ze waren namelijk bang voor de menigte, want iedereen hield Johannes voor een echte profeet. 33 Dus zeiden ze tegen Jezus: ‘We weten het niet.’ Daarop zei Jezus tegen hen: ‘Dan zeg Ik ook niet op grond van welke bevoegdheid Ik die dingen doe.’ (NBV21)
Er zijn vruchtbare en onvruchtbare vragen. Wie in nood een ander helpt moet je niet lastig vallen met bureaucratische voorschriften. Vaak is het eigenlijk een eigen agenda die moet verhullen dat je, of je overheid, niet heeft geholpen. Wij hebben daar ook zo’n mooi woord voor, legitimering. Zijn je daden legitiem, ofwel is er een wet of voorschrift waarop je je kunt beroepen. of nog mooier, is er een autoriteit die je een opdracht voor je gedrag heeft gegeven? De diaken uit Wijchen die terecht stond omdat ze een uit te zetten gezin had helpen inpakken beriep zich op haar ambt, ze was immers door haar kerk aangesteld om de armen te helpen en dus kon ze niet anders dan de kinderen in haar armen nemen toen die werden uitgezet met hun ouders. De rechter sprak haar dan ook vrij van de beschuldiging zich onnodig bemoeit te hebben met de uitzetting. Maar wie springt in de bres voor twee Amsterdamse meiden die uitgezet dreigen te worden naar Turkije?
Ze zijn 14 en 16 jaar oud. Oud genoeg om zelf op een vliegtuig te stappen, naar een land dat ze niet kennen want 11 jaar geleden kwamen ze hier in Nederland bij hun vader wonen. In Turkije mogen ze naar de Nederlandse ambassade om te vragen of dat mag, dat wonen in Nederland bij hun vader, dat waren ze elf jaar geleden namelijk vergeten, ze hadden dat ook niet helemaal goed begrepen. Ze moeten dan wel Nederlands spreken en kennis hebben van onze Nederlandse samenleving, daar op die ambassade mogen ze examen doen. Iedereen moet de wet kennen nietwaar en dus moeten ze terug. Regels zijn regels en hier datzelfde examen doen is tegen de regels. Maar wie springt er voor hen in de bres? Nederland heeft ooit in New York een verdrag getekend dat we gezinnen niet uit elkaar halen. Deze Amsterdamse meiden wonen bij hun Nederlandse vader en Nederlandse stiefmoeder en volgens de leiding van hun school is dat een gelukkig en stabiel gezin waarin de meiden opgroeien tot nuttige burgers. Op grond van wie of wat mogen we nu kritiek hebben op de beslissing hen terug te sturen naar Turkije?
Doen we dat omdat een God wil dat we op goede voet met vreemdelingen komen, of omdat onze godsdienst zegt dat je je naaste lief moet hebben als jezelf en we zelf onze dochters van 14 en 16 voor geen goud op een vliegtuig naar Turkije zouden zetten? Of doen we dat omdat we van mensen houden en omdat we bureaucratisch gedrag in dit geval uiterst wreed vinden? Eigenlijk maakt het antwoord op de vraag naar de legitimiteit van onze protesten tegen wat de Amsterdamse meiden wordt aangedaan niet uit. De vraag is verkeerd. De vraag is of we met elkaar in een samenleving willen leven waarin we elkaar dit willen aandoen. Een samenleving waar de voorhof van de Tempel een marktplaats is geworden en waar voor samen maaltijd houden geen plaats meer is. In het verhaal van Jezus van Nazareth zwijgen de vraagstellers op dit punt, maar de protesten tegen de wreedheid van een absurt beleid mogen niet tot zwijgen worden gebracht. Die protesten zijn een opdracht van ons geloof. De vraag kunnen wij daarom niet ontwijken, die moeten we elke dag beantwoorden, elke dag opnieuw.