Leviticus 16:1-10
1 Na de dood van de twee zonen van Aäron die stierven toen ze in de nabijheid van de HEER kwamen, 2 zei de HEER tegen Mozes: ‘Zeg tegen je broer Aäron dat hij niet zomaar de heilige ruimte achter het voorhangsel mag binnengaan. Het zou zijn dood betekenen, want daar, boven de verzoeningsplaat die op de ark ligt, is de plaats waar Ik in een wolk verschijn. 3 Dit moet Aäron bij zich hebben wanneer hij de heilige ruimte betreedt: een stier voor een reinigingsoffer en een ram voor een brandoffer. 4 Hij moet een heilige linnen tuniek aantrekken en een linnen broek dragen. Hij moet een linnen gordel om zijn middel binden en zijn hoofd met een linnen tulband bedekken. Dat is heilige kleding; voordat hij die aantrekt, moet hij zijn lichaam met water wassen. 5 Van de Israëlieten moet hij twee bokken voor een reinigingsoffer in ontvangst nemen en een ram voor een brandoffer. 6 De stier biedt Aäron aan als reinigingsoffer namens zichzelf, om voor zichzelf en zijn familie verzoening te bewerken. 7 De beide bokken moet hij naar de ingang van de ontmoetingstent brengen, en daar, ten overstaan van de HEER, 8 moet hij door loting vaststellen welke bok bestemd is voor de HEER en welke voor Azazel. 9 De bok die door het lot voor de HEER bestemd is, moet hij als reinigingsoffer opdragen; 10 de bok die door het lot bestemd is voor Azazel moet levend voor de HEER blijven staan om verzoening mee te bewerken, en daarna de woestijn in worden gestuurd, naar Azazel. (NBV21)
Wie is dat nu weer, die Azazel? We mogen er naar raden, de Bijbel legt dat niet uit en ook in de overlevering is er geen aanknopingspunt dat ons houvast kan bieden. Er is een verhaal dat Azazel de naam is van een steile kloof waar de bok vanzelf vanaf valt en daardoor verdwijnt. Maar dat lijkt toch sterk. Een hele oude aanduiding voor een woestijndemon lijkt nog de meest aannemelijke verklaring. Let er wel op dat die bok met al het kwaad niet geofferd wordt aan die woestijndemon maar er heen gezonden wordt. Het kwaad zal bij het kwaad moeten wonen is de kennelijke boodschap. Het kwaad woont in het land van de dood, in de woestijn. Bij het kwaad wil niks groeien, daar is geen levend water te vinden, bij het kwaad is het te heet overdag en te koud in de nacht. Leven houdt er geen stand. Daar wordt een bok heengestuurd, een taaie bok, een dier dat zelfs op kale rotsen nog leven vindt. Die krijgt het kwaad van het volk te dragen.
In de Christelijke overlevering is die bok die de zonden draagt verward met het lam dat gedeeld wordt met God. Jezus is aan het kruis niet de zondebok geworden, maar gedeeld met God, God heeft aan het kruis deel aan het lijden van de mensen. Het deel dat we vandaag uit het boek Leviticus lezen gaat over verzoening. Maar wat voor verzoening, wat moet er verzoend worden? Het stuk begint in de ontmoetingstent. Daar hadden de zonen van Aäron gedaan of zij namens de God van Israël konden spreken en voor die God van alles konden bewerkstelligen. Ze waren door onheilig vuur verteerd. Priesters zijn in Israël vertegenwoordigers van het volk. Een volk waarin gedood wordt, waarin gestolen wordt, waarin van alles gedaan wordt dat de menselijke samenleving van de God van Israël in de weg staat. En dat moet iedere keer weer uit de weg geruimd worden. Iedere keer weer moet het volk opnieuw beginnen. Beginnen met delen, beginnen met de Wet van delen weer in het midden van de samenleving te stellen. En dat gebeurd in dit gedeelte uit het boek Leviticus.
Wij zijn die rituelen van verzoening vergeten. In Zuid Afrika leverden ze de waarheidscommissie op. Als de Waarheid naar buiten kwam kon men met die Waarheid leren leven. Dan was de willekeur verdreven, dan waren geheime machten onschadelijk gemaakt, iedereen wist welk mechanisme geleid had tot geweld, onderdrukking en intimidatie, tot het martelen van gevangenen en het vermoorden van tegenstanders van het regime. Want na een veroordeling van misdaden volgt de veroordeling van misdadigers en het bestraffen van misdadigers. Maar nadat de straf is toegediend moet de samenleving weer verder. met dezelfde mensen die ooit bestraft werden. Dan moeten ze weer een huis weten te vinden, opgenomen worden in de gemeenschap, de kans niet meer krijgen opnieuw in de oude fouten te vervallen. De fouten moeten naar Azazel, de mensen naar het volk en de ontmoetingstent. De laatste weken lijkt het er op dat wij eens te meer een tent van verzoening nodig hebben, dan kunnen moordenaars en schenders van kinderen na het uitzitten van hun straf weer een plaats onder ons vinden. Want vergeven is niet vergeten, vergeven is samen opnieuw beginnen. Met schone kleren en gezamenlijk gebrachte offers, dat kan ook nog vandaag.