Leviticus 16:11-22a
11 Aäron moet de stier voor zijn eigen reinigingsoffer aan de HEER opdragen, om voor zichzelf en zijn familie verzoening te bewerken. Hij moet de stier slachten 12 en een vuurbak vullen met gloeiende houtskool van het altaar dat bij de ingang van de ontmoetingstent staat. Hij moet twee handen fijngestampt geurig reukwerk nemen en dat alles naar de heilige ruimte achter het voorhangsel brengen. 13 Daar moet hij het reukwerk ten overstaan van de HEER op het vuur leggen opdat de wolk van het reukwerk de verzoeningsplaat op de ark met de verbondstekst aan het oog onttrekt, anders sterft hij. 14 Hij moet met zijn vinger wat bloed van de stier op de verzoeningsplaat sprenkelen en zevenmaal wat bloed op de grond ervoor. 15 Daarna moet hij de bok voor het reinigingsoffer van het volk slachten, en het bloed naar de heilige ruimte achter het voorhangsel brengen. Met het bloed moet hij hetzelfde doen als met het bloed van de stier: hij moet het op de verzoeningsplaat en op de grond ervoor sprenkelen. 16 Zo voltrekt hij aan de heilige ruimte de verzoeningsrite voor de onreinheden en overtredingen van de Israëlieten, voor al hun zonden. Hetzelfde moet hij doen met het voorste deel van de ontmoetingstent, die in hun kamp staat, te midden van alle onreinheid van het volk. 17 Er mag niemand in de ontmoetingstent zijn, vanaf het moment dat hij die binnengaat om de verzoeningsrite te voltrekken tot het ogenblik waarop hij de tent verlaat. Nadat hij voor zichzelf en zijn familie en voor de hele gemeenschap van Israël de verzoeningsrite heeft voltrokken, 18 moet hij naar buiten gaan, naar het altaar dat bij de ingang staat. Ook daaraan moet hij de verzoeningsrite voltrekken. Hij moet wat bloed van de stier en van de bok aan de hoorns van het altaar strijken, 19 en vervolgens met zijn vinger het altaar zevenmaal met het bloed besprenkelen. Zo reinigt hij het van de onreinheid van de Israëlieten en heiligt hij het weer. 20 Nadat Aäron de verzoeningsrite heeft voltrokken aan de heilige ruimte, het voorste deel van de ontmoetingstent en het altaar, moet hij de andere, nog levende bok laten brengen. 21 Hij legt dan zijn beide handen op de kop van de bok en spreekt alle wandaden en vergrijpen van de Israëlieten openlijk uit, alle zonden die ze hebben begaan. Zo legt hij alle zonden op de kop van de bok. Daarna moet hij het dier de woestijn in sturen, onder de hoede van iemand die daarvoor is aangewezen. 22 De bok neemt alle zonden van het volk met zich mee, naar een verlaten gebied. (NBV21)
We mogen altijd weer opnieuw beginnen. Het is een ontdekking die in geen enkele Heidense godsdienst terug is te vinden. In oude kerkelijke taal heet het: “alles uit genade”. Dat “genade” is een juridische term, je hebt je misdragen, dat is bewezen geacht en er volgt een veroordeling. Maar voordat het vonnis wordt voltrokken wordt je genade geschonken. Je ontkomt aan je gerechte straf. Helaas is die genade in het Christendom geen bron van vreugde, geen energie brengend gegeven maar wordt de nadruk gelegd op de straf die je zou hebben moeten ondergaan. Terwijl die straf bedoeld is voor een heel volk, het volk Israël. Later zou Paulus schrijven dat ook de gemeente van Christus de kans loopt op diezelfde straf. En wat is die straf dan? Het wordt in de Bijbel de dood genoemd, de dood van een goddeloze samenleving. Een samenleving die functioneert alsof er geen God van Israël bestaat. Een samenleving waar de een zich uitnemender acht dan de ander, waar het gaat om materieel gewin, om eer en aanzien, waar geweld wordt gebruikt om de samenleving vorm te geven en te handhaven.
De richtlijnen voor de menselijke samenleving zijn dan verdwenen. En in elke menselijke samenleving dreigen die te verdwijnen. Wij zijn nu eenmaal geneigd met geweld ons toe te eigenen wat we denken dat ons toekomt. Of we dat geweld nu vastleggen in onrechtvaardige handelsverdragen, in milieuverwoestende productieprocessen of in echte oorlogen en het gebruik van wapens, geweld kenmerkt onze samenleving. Net als het zich uitnemender achten dan de ander. Mensen met een baan zijn beter dan mensen die geen passende baan kunnen vinden. Mensen die net als hun ouders en grootouders in ons land geboren zijn horen hier meer thuis dan mensen die afstammen van mensen die in een ver buitenland geboren zijn, zeker als je die afstamming aan de buitenkant kunt zien. De minsten in onze samenleving staan zeker niet voorop, de zorg is een last en geen voorrecht. Ook voor ons zou een grote verzoendag, waarin we al die afwijkingen van de richtlijnen voor de menselijke samenleving onder ogen zien en wegsturen en verbranden een goede zaak zijn.
In de Joodse godsdienst wordt die Grote Verzoendag nog steeds gevierd. Het is een ontzagwekkend feest. De gelovigen verschijnen in hun doodshemd. Want een samenleving die zich niet houdt aan de richtlijnen voor de menselijke samenleving zoals ze door de God van Israël zijn gegeven wordt tot een dode samenleving, daar lopen de mensen al in hun doodshemden rond, al noemen ze die haute couture en strak gesneden pakken. Dat we opnieuw mogen beginnen is een geweldige ervaring. Dat je opnieuw voor de minsten mag gaan zorgen, dat je bevrijd wordt van het streven naar meer materieel gewin en nog meer materieel gewin, dat je weer één dag in de week bevrijd bent van de slavernij van consumptie en productie, dat de liefde weer de grondslag wordt van de samenleving waarin je leeft, dat je geweld achter je mag laten. Het zet je hele wereld op z’n kop, het maakt je bestaande wereld compleet nieuw. Het doet je beseffen dat als zo’n wereld van liefde blijvend zou zijn zelfs God op die wereld zou willen wonen. Wij mogen elke dag weer opnieuw beginnen, elke morgen als de zon opgaat weer die wereld scheppen die God voor ons heeft bestemd, ook vandaag weer.