Wees heilig

Leviticus 19:1-18

1 De HEER zei tegen Mozes: 2 ‘Zeg tegen de gemeenschap van Israël: “Wees heilig, want Ik, de HEER, jullie God, ben heilig. 3 Toon ontzag voor je moeder en je vader, en neem steeds mijn sabbat in acht. Ik ben de HEER, jullie God. 4 Laat je niet in met afgoden en maak geen godenbeelden. Ik ben de HEER, jullie God. 5 Wanneer je de HEER een vredeoffer aanbiedt, moet je, wil het offer aanvaard worden, 6 het vlees eten op de dag dat het dier wordt geslacht, of op de volgende dag. Wat er op de derde dag nog over is, moet worden verbrand. 7 Als er op de derde dag nog van het offervlees gegeten wordt, is dat verwerpelijk en zal het offer niet worden aanvaard. 8 Wie ervan eet moet de gevolgen van zijn zonde dragen. Hij heeft ontwijd wat de HEER toebehoort en wordt uit de gemeenschap gestoten. 9 Wanneer je de graanoogst binnenhaalt, oogst dan niet tot aan de rand van de akker en raap wat blijft liggen niet bijeen. 10 En wanneer je bij de wijnoogst druiven plukt, loop dan niet alles nog eens na en raap niet bijeen wat op de grond is gevallen, maar laat het liggen voor de armen en de vreemdelingen. Ik ben de HEER, jullie God. 11 Steel niet, lieg niet en bedrieg je naaste niet. 12 Leg geen valse eed af als je bij mijn naam zweert, want daarmee ontwijd je de naam van je God. Ik ben de HEER. 13 Beroof niemand en pers een ander niet af. Betaal een dagloner zijn loon nog op dezelfde dag uit. 14 Spreek geen vloek uit over een dove en plaats geen obstakel voor de voeten van een blinde. Toon ontzag voor je God. Ik ben de HEER. 15 Wees niet partijdig wanneer je rechtspreekt. Trek onaanzienlijken niet voor en zie machthebbers niet naar de ogen. Spreek rechtvaardig recht over je naasten. 16 Breng het leven van een ander niet in gevaar door lasterpraat over hem rond te strooien. Ik ben de HEER. 17 Wees niet haatdragend. Als je iemand iets te verwijten hebt, roep hem dan ter verantwoording en laad niet omwille van een ander schuld op je. 18 Blijf geen wraakzucht of wrok koesteren, maar heb je naaste lief als jezelf. Ik ben de HEER. (NBV21)

In onze oren klinkt zo’n gedeelte uit de oude richtlijnen voor de menselijke samenleving als een voorschrift van je moet dit en je moet dat. Daar worden wij over het algemeen niet vrolijk van. Maar dat komt omdat wij opgevoed zijn met het Romeinse denken over wetgeving. In dat denken gaat het over geboden en verboden die nauwkeurig moeten worden opgeschreven en die door een rechter beoordeeld kunnen worden. Dat is heel anders dan het denken van Israël zoals het in de Bijbel beschreven wordt. Daar gaat het om een verdrag dat voordelig is voor beide partijen. En zo mag je het ook lezen, wie wordt er beter van en waarom. De eerste regel is dat je gelijk aan God moet worden. Dat klinkt gelijk zeer hoogmoedig want wie durft nu te zeggen gelijk te zijn aan God zelf. Die regel is dan ook niet voor een individu maar voor een gemeenschap. Omdat God heilig is moet de gemeenschap ook heilig zijn. En wat is dat “heilig” dan wel. Er zit ons woord heel in. God is volmaakt en dat moet onze gemeenschap ook zijn.

Zonder smet moet die gemeenschap zijn en daar kunnen we dus allemaal dag in dag uit aan werken. Daar worden we ook beter van want wie wil nu niet behoren tot een gemeenschap waar geen smetje aan kleeft. Zo is de tweede regel van het verdrag dat je je afkomst niet moet verloochenen. Zelfs al ben je van de laagste komaf dan hoef je je in die heilige gemeenschap daar niet voor te schamen. Het volk Israël zelf bestond uit slaven die uit Egypte waren ontsnapt, bepaald geen hoogstaand gezelschap dat daar door de woestijn trok. Maar zij hadden God als enige baas, de Heer, en dat maakte hun gemeenschap hoogstaand. Ook voor ons zou het wel eens voordelig kunnen zijn als niemand zich hoefde te schamen over afstamming of herkomst. Als je dan God als Heer hebt hoef je er geen idolen of afgoden op na te houden. Dat geeft pas rust geen slavenarbeid meer voor de goden van winst en profijt, niet altijd maar meer en beter, maar integendeel tenminste één dag in de week absolute rust, tijd voor jezelf en je geliefden.

Een maaltijd, een vredesmaal, moet je dan ook kunnen opeten op de dag dat de maaltijd wordt bereid. Daar moet je de tijd voor hebben. En als er wat over is kun je het de volgende dag nog eten maar de derde dag kan het bedorven zijn en hoort het verbrand te worden. Als je je dat niet kunt permitteren is er armoede en is het dus helemaal geen vredesmaal. Als je van armoede bedorven vlees moet eten wordt je niet alleen ziek maar hoor je dus ook niet bij een heilige gemeenschap. Denken om de armen hoort voorop te staan. Of je nu graan oogst of druiven plukt, je moet niet zo inhalig zijn dat je alles binnen haalt. Een heilige, volmaakte gemeenschap wordt je pas als je deelt met de armen. En met de vreemdelingen natuurlijk. Van dat laatste moeten wij nog een heleboel leren, maar we zijn dan ook nog lang geen heilige gemeenschap.

Plaats een reactie