Deuteronomium 15:1-11
1 Elk zevende jaar moet u algemene kwijtschelding verlenen. 2 Dat houdt het volgende in: elke schuldeiser moet iedereen die iets van hem heeft geleend zijn schuld kwijtschelden; hij mag zijn volksgenoot, zijn broeder, niet tot afbetaling dwingen, want de kwijtschelding is afgekondigd in de naam van de HEER. 3 Van een buitenlander mag u wel betaling vorderen, maar wat u van een volksgenoot tegoed hebt moet u kwijtschelden. 4 Overigens zal niemand van u in armoede leven, zozeer zal de HEER u zegenen in het land dat Hij u in bezit zal geven, 5 tenminste, als u Hem gehoorzaamt en de geboden die ik u vandaag voorhoud zorgvuldig naleeft; 6 dan zal de HEER, uw God, u zeker zegenen, zoals Hij beloofd heeft. U zult aan veel volken leningen verstrekken, maar zelf hoeft u niet te lenen. U zult over veel volken macht uitoefenen, maar zij niet over u. 7 Zou er in een van de steden in het land dat de HEER, uw God, u zal geven toch iemand uit uw eigen volk gebrek lijden, dan mag dat u niet koud laten. U mag uw hand niet op de zak houden, 8 maar u moet diep in de buidel tasten en hem lenen zo veel als hij nodig heeft. 9 Wees niet zo laaghartig om bij uzelf te denken: Het zevende jaar, het jaar van de kwijtschelding, komt eraan-waardoor u de ogen sluit voor de ellende van uw volksgenoot en hem met lege handen laat gaan. Als hij dan de HEER zijn nood klaagt om wat u hem hebt aangedaan, zal het u als zonde worden aangerekend. 10 Geef hem dus ruimhartig en zonder spijt, en de HEER, uw God, zal u erom zegenen in alles wat u doet en onderneemt. 11 Armen zullen er altijd zijn bij u. Daarom gebied ik u vrijgevig te zijn tegenover iedereen in uw land die in armoede leeft of er slecht aan toe is. (NBV21)
Het idee dat geloven alles goed maakt en dat je tegenslagen in meevallers veranderen en dat je geen problemen meer tegenkomt wordt door de Bijbel zeer tegengesproken. Er zijn altijd armen en altijd moeten we daarvoor openstaan en daarvoor zorgen. Juist in de richtlijnen die voor het volk van God worden gegeven wordt voor de armen gezorgd. Niet alleen in de oproep om ruimhartig te geven maar ook in de oproep om schulden kwijt te schelden in het zevende jaar. Dat zevende jaar was namelijk een belangrijk jaar. Dan moest de akker rusten en mocht er niet gezaaid en geoogst worden. Er groeit dan nog wel wat vanzelf en daar moest men dan maar van leven. Maar voor de armen zou dat een probleem geven. Die mochten het graan plukken aan de rand van de akker. In het zevende jaar was het maar de vraag of daar wat zou groeien. Door de kwijtschelding werden ze van een last verlost waardoor ze ook dat jaar konden doorkomen en een nieuw begin konden maken. Dat nieuwe begin is ook in onze dagen van groot belang. Mensen met een laag inkomen heel lang in schuldenlast laten maakt dat er steeds meer kapot gaat, kwijtschelding kan dan helpen ook nieuwe schulden te voorkomen.
Er zijn mensen die de regels van het volk Israël ook van toepassing laten zijn op het verkeer tussen landen in de huidige wereldsamenleving. En daar is natuurlijk wel wat voor te zeggen. Israël wordt geschilderd als een voorbeeld voor alle volken. Zoals de God van Israël wil dat het met dat volk gaat zou het met alle volken moeten gaan. En als de volken in de wereld nu eens zouden zien hoe goed het kan gaan met het volk Israël als het doet wat ze met God hebben afgesproken dan gaan alle volken luisteren naar de God van Israël. Want stel eens voor dat er geen armen meer zijn op de wereld. En volgens het deel dat we vandaag lezen hoeven er geen armen in het land te zijn, hoeven er dus geen armen op de wereld te zijn. Omdat we niet altijd willen delen, omdat we de lasten van schulden ook na zeven jaar laten bestaan, omdat we vanuit onze rijkdom zo machtig zijn dat we geen eerlijke prijs betalen voor de producten van de armen, blijven er armen in het land, blijven er arme volken. De regels voor het volk Israël zijn geen regels die je af en toe, als het uitkomt, kan toepassen. De richtlijnen van de God van Israël horen het hart van elke samenleving te zijn.
Nu zijn de voorschriften voor het zevende jaar heel mooi. Maar wat nu in de andere jaren, met name in het jaar voordat het zevende jaar aanbreekt, als de last van de armoede, de last van schulden het zwaarst is. Je kunt dan natuurlijk denken dat men maar even de tanden op elkaar moet zetten, dat de tijd tot het kwijtschelden van schulden niet ver meer is, maar de Bijbel roept op tot iets anders. Juist als de last het zwaarst is en de verlossing nabij dan zullen we de handen uit moeten steken en de armen helpen. Daarom zijn er voedselbanken in ons land die steun nodig hebben. Zij helpen op dit moment de armen door de tijd heen die nodig is om schuldsanering voor elkaar te maken. Daarom zijn de Fair Trade winkels nodig, zodat er ook mensen in arme landen zijn die wel een eerlijke prijs voor hun producten krijgen en wij leren welke prijs we eigenlijk zouden moeten betalen als we rechtvaardig willen handelen. We kunnen de armoede pas opheffen als iedereen en als alle landen de armoede ook echt willen opheffen. Daar lijkt het niet op, wie rijk is krijgt meer moeite met delen naarmate men rijker is, tot men heel erg rijk is. We zullen het delen daarom tot een vaste regel in onze samenleving moeten maken. Zelf delen en anderen daarin meenemen is het begin, ook vandaag weer.