Psalm 88
1 Een lied, een psalm van de Korachieten. Voor de koorleider. Op de wijs van De rietpijp. Een beurtzang, een kunstig lied van de Ezrachiet Heman. 2 HEER, God, mijn redder, ik roep tot U, ik schreeuw het uit, bij dag en bij nacht. 3 Laat mijn gebed U bereiken, luister naar mijn klagen, 4 ik word door rampen bezocht, mijn leven nadert het dodenrijk. 5 Ik hoor bij wie afgedaald zijn in het graf, ik ben als een man aan het eind van zijn krachten, 6 als een naamloze dode ben ik, als een gesneuvelde in een massagraf, aan wie U niet langer denkt, losgerukt uit uw hand. 7 U hebt mij onder in de kuil gelegd, in het duister van de diepte, 8 uw toorn drukt zwaar op mij, uw golven slaan over mij heen. sela 9 Bekenden hebt U van mij vervreemd, afgrijzen roep ik bij hen op, ik ben ingesloten en zie geen uitweg meer. 10 Mijn ogen zijn dof van ellende, ik roep U aan, HEER, elke dag, en strek mijn handen naar U uit. 11 Doet U wonderen bij doden, staan schimmen op om U te loven? sela 12 Komt uw liefde in het graf ter sprake of uw trouw in de afgrond? 13 Weet men in de duisternis van uw wonderen of van uw weldaden in het land der vergetelheid? 14 Daarom roep ik U om hulp, HEER, elke morgen nader ik U met mijn gebed. 15 Waarom, HEER, verstoot U mij en verbergt U voor mij uw gelaat? 16 Ik ben verzwakt, van jongs af in doodsgevaar, verbijsterd moet ik uw woede verduren. 17 De gloed van uw toorn overweldigt mij, uw verschrikkingen maken mij sprakeloos, 18 als water omringen ze mij, dag aan dag, van alle kanten sluiten ze mij in. 19 Mijn beste vrienden hebt U van mij vervreemd, mijn enige metgezel is de duisternis. (NBV21)
Vandaag zingen we een wel heel droevige Psalm mee. Een klaagpsalm. Van Heman de Ezrachiet staat er. En de enige Heman die we uit de Bijbel kennen is de zoon van Zerach. Dat was één van de twee zonen uit het overspel van Juda met zijn schoondochter Tamar. Die kwam dus ook al uit zo’n droevige familie. Het lied stond oorspronkelijk in de bundel van de Korachieten, het koor dat de Tempelzang verzorgde en was op de wijze van het lied de Rietpijp zelfs een beurtzang. Zang en tegenzang. Wij zingen het op Keti Koti het feest van bevrijding van slaafgemaakten maar ook het feest waarop wij opnieuw leren te luisteren naar de klachten van broeders en zusters in nood. Nu staat er bij de klaagpsalmen altijd nog iets van een troost, een vers soms, maar altijd iets waaruit moet blijken dat de God van Israël een redder is, de klager te hulp komt, geneest, of verlost van zijn vijanden. Daar is in deze psalm niks van terug te vinden. Om er iets vrolijks van te maken moet je bijna een hele psalm verder lezen, pas halverwege psalm 89 kom je de zin tegen die gelukkig prijst het volk dat de jubel kent. Die Heman kent van jubel en vrolijkheid helemaal niks.
Misschien aan het begin. Want Heman spreekt de God van Israël aan als zijn redder. Zo ziet hij die God, al lijkt het er op dat die God hem niet ziet. Wie de rest van de psalm op zich in laat werken en verder niet doorleest in de Bijbel loopt kans op een ernstige depressie. Want de psalmist voelt zich van God en alle mensen verlaten. Totale doodsheid is zijn lot. En dat is tegelijk het belang van deze psalm. Want als de Bijbel spreekt over de dood dan is dat meestal helemaal niet de toestand die optreed na het sterven. In de Bijbel wordt vaker over de dood gesproken als een toestand voor het sterven, een situatie waarin iemand verkeerd en waar het sterven een onontkoombaar gevolg van zou kunnen zijn, maar waarin het sterven zelf nog niet aan de orde is. De totale afwezigheid van liefde, warmte en het vermogen om dat te voelen en te delen met wie dan ook, zelfs met God is een beschrijving van doodsheid. De dichter spreekt dan ook uit te horen bij wie in het graf liggen, als gestorven zijn dus.
De dichter wijst God er op dat doden niets zeggen, dat schimmen op de begraafplaats zwijgen en alleen afschrikken. Wie God loven moeten van God warmte en liefde hebben ervaren. Deze psalmdichter ervaart helemaal niets alleen de verschrikkingen van God die hem als water omringen. Water is in Israël zelf een symbool voor de dood. Wij houden niet van dit soort teksten. Zo erg kan het toch niet zijn? Wie ernstig depressief is herkent zich in deze psalm. Al die mensen die hem of haar omringen geven geen liefde, geven geen warmte, versterken eerder het gevoel van God en alle mensen verlaten te zijn, versterken het gevoel al dood te zijn en anderen slechts tot last. Juist omdat zogenaamd gezonde mensen, wij allemaal eigenlijk, zo’n verschrikkelijke hekel hebben aan teksten als deze weigeren we te luisteren naar mensen die ons zulke boodschappen over zichzelf willen brengen. Maar juist mensen die zich van God en alle mensen verlaten voelen hebben zulke teksten nodig, ergens is er begrip ook voor hen. En als zelfs de klassieke psalmberijming dit lied kan zingen, zie het liedboek, en de eenzaamheid kan laten staan moet het ons toch ook kunnen lukken, juist op een dag waarin we herdenken dat we af zijn van een zeer vreselijke situatie, toen we nog de waarde van onze broeders en zusters lieten bepalen door de markt en niet door God.