Ik zal niet naar hen luisteren

Jeremia 11:9-17

We zijn dat niet zo gewend dat een hele groep mensen vervloekt en verworpen wordt. In onze dagen verzetten wij ons tegen mensen die anderen uitsluiten omdat ze iets geloven dat hen niet bevalt. Uitsluiten omwille van geloof, of omwille van de manier waarop je dat geloof zichtbaar maakt, drijft een bevolking uiteen en leidt eigenlijk alleen maar tot oorlog. Toch zullen ook wij er aan moeten geloven het gedeelte van vandaag tot ons door te laten dringen. Want of we willen of niet we lopen hetzelfde gevaar als het volk Israël en misschien zelfs wel om dezelfde redenen. In de dagen van Jeremia was de val van Jeruzalem onontkoombaar. De bevolking van Samaria was al in ballingschap weggevoerd en dat zou de bevolking van Jeruzalem ook overkomen. Daar hielp geen lieve vader of moeder aan en zeker niet de lieve heergod. De God van Israël had de richtlijnen en geboden nog eens voor laten lezen in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem. En wat krijgt hij te zien, wat wordt er ontdekt? Het volk van Israël doet hetzelfde als hun voorouders, ze lopen achter andere goden aan. De goden van goud en beloften, die ze met eigen handen hebben gemaakt. Zoals het gouden kalf bij de Horeb zo staan de altaren van Baäl op de hoeken van de straten, de palen voor Asjera op de hoeken van de akkers. Van recht en gerechtigheid is geen sprake, van zorg voor de weduwen en de wees niets meer te bekennen. Dit is niet meer het volk van de God van Israël. Een volk dat haar eigen kinderen in het vuur offert aan een God die nooit wat heeft gedaan hoort niet bij de God van Israël. Hoe fraai je ook kunt bidden, hoe smekend je je ook kunt opstellen, houd er maar mee op, met deze praktijken wil de God van Israël niets en nooit iets te maken hebben. Het is hard, maar het was nu eenmaal een verbond van twee kanten. Een verbond dat het volk bevrijd had uit de slavernij en gevoerd had naar een land overvloeiende van melk en honing. En niet de God van Israël had hen in de steek gelaten, maar het volk had zich afgekeerd van de Wet van die God en was haar eigen gang gegaan zoals de volken die hen omringden dat nu eenmaal deden. Dat volk wilde geen buitenbeentje zijn. En hoe zit dat met ons? Durven wij een buitenbeentje te zijn? Durven wij het aan daar waar iedereen bezuinigt de ontwikkelinghulp te verhogen? Omdat de hongerigen gevoed moeten worden en de naakten gekleed? Durven wij ons voordeel meer te zien in de levenden dan in de doden die omkomen door armoede en geweld? Durven wij het aan maaltijd te houden met hen die anders geloven? Met hen die verguisd en uitgesloten worden en toch juist met hen een samenleving op te bouwen? Durven wij het aan ons te verzetten tegen een regering die verdeelt en op te blijven roepen tot Samen werken, Samen leven en vooral Samen delen? Pas als wij ons aan het verbond van de God van Israël weten te houden heeft ons bidden om vrede en gerechtigheid zin. Laten we er daarom ook vandaag weer aan werken.

Plaats een reactie