Maar zij luisterden niet

Jeremia 11:1-8

Wij kennen dat niet meer, woorden die geschieden, woorden spreek je uit of je hoort ze. Maar in het Hebreeuws van de Bijbel kennen we een dergelijke manier van schrijven wel. De Statenvertaling had dat ook zo vertaald. De vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling vonden dat moderne mensen het dan niet meer zouden snappen of te ouderwets zouden vinden. Toch is dat een beetje jammer want in Bijbelse termen gebeurd er meer als God spreekt. Dan is het niet alleen van God zegt wat en de profeet die hoort dat, maar dan ontstaat er iets nieuws. In het gedeelte van vandaag gaat eindelijk gebeuren wat al heel veel eerder op de Horeb was gezegd. Als het volk niet luistert en niet handelt volgens de richtlijnen van de God van Israël dan trekt die God zijn handen van dat volk af. Dat luisteren en handelen moeten dus samenvallen, dat gaat gelijk op, dat is dan ook hetzelfde als die God liefhebben met alles wat in je is. Dat is dan ook wat er zou moeten gebeuren, wat geschiedenis zou maken. En nu moet opnieuw iedereen weten waarom de dingen gebeuren zoals ze gebeuren. Allereerst de bepalingen van het verbond, heb Uw naaste lief als Uzelf, loop geen andere goden na, dood een ander niet. Dat waren de richtlijnen die het slavenvolk in de woestijn kreeg, op grond van die richtlijnen kregen ze dat land dat zou overvloeien van melk en honing. Het land waar gerechtigheid zou heersen. Dat land hebben ze ook gekregen. De landgenoten van Jeremia hoefden maar om zich heen te kijken of ze konden het met eigen ogen zien. Hun land was een vruchtbaar en welvarend land waar andere volken begerig hun ogen op hadden laten vallen. Maar hielden ze zich aan die richtlijnen? Nee dus. Ze hadden Asjerapalen op hun land gezet om het vruchtbaar te laten zijn, ze hadden beelden van Baäl in hun dorpen gezet, ze hadden afgodsbeelden in de Tempel in Jeruzalem gezet en op een groot en brandend vuur hadden ze hun kinderen geofferd aan de god Moloch. Ze hadden het tegendeel gedaan van wat de God van Israël hen had gevraagd te doen. En als ze nog een keer die regels zouden horen konden ze nooit meer zeggen dat ze het niet hadden geweten. Dit wat ze waren gaan doen was zo tegen alles van de God van Israël in dat het geen wonder was dat die God ze niet meer zag als zijn volk. In onze dagen hoor je ook nog wel van nu weten we het wel, al dat gezeur over elkaar liefhebben, over rechtvaardigheid voor de armen, over eerlijk delen met alle volken op aarde, over respect voor vreemdelingen en hen hetzelfde behandelen als je eigen volk, over niet doden. We weten het nu wel, we gaan nu eerst voor onszelf zorgen en doen zoals de andere volken doen. Winst en profijt worden belangrijker, onze kinderen offeren we op aan onze ambities. Dat maakt dat ieder van ons elke dag weer voor de keus staat. Streven we recht en gerechtigheid na, laten we zien waar eerlijke handelsvoorwaarden toe leiden, waar mensenrechten geschonden worden en hoe ook samen met vreemdelingen geleefd kan worden? Of leven we alleen voor onszelf. Elke dag klinkt ook weer de oproep om de keus voor het leven te maken, voor het werk in het Koninkrijk van de God van Israël, ook vandaag weer.

Plaats een reactie