Psalm 107:10-22
10 Soms zaten zij in het diepste duister als slaven met ijzeren boeien, 11 want ze hadden zich tegen Gods woorden verzet, de raad van de Allerhoogste verworpen, 12 Hij liet hen buigen onder een zware last, ze vielen, en er was niemand die hielp. 13 Ze schreeuwden in hun angst tot de HEER – Hij heeft hen gered uit vele gevaren, 14 haalde hen weg uit het diepste duister en brak hun boeien aan stukken. 15 Laten zij de HEER loven om zijn trouw, om zijn wonderen aan mensen verricht: 16 bronzen deuren heeft Hij verbrijzeld, ijzeren grendels verbroken. 17 Soms leefden zij als dwazen, gingen gebukt onder de last van hun zonden, 18 ze gruwden van elk voedsel en waren de poorten van de dood nabij. 19 Ze schreeuwden in hun angst tot de HEER – Hij heeft hen gered uit vele gevaren, 20 Hij zond zijn woord en genas hen, ontrukte hen aan het graf. 21 Laten zij de HEER loven om zijn trouw, om zijn wonderen aan mensen verricht, 22 laten zij Hem dankoffers brengen, juichend zijn daden bezingen. (NBV21)
Als je je afwendt van God dan helpt God je ook niet. Dan kan je van alles overkomen. Overigens ook als je God wel dient kan je van alles overkomen maar dan kun je op zijn staf leunen. Die Godsdienst voor de God van Israël is niet eenvoudig. Godenbeelden kenden ze niet, rituelen hadden ze bijna niet. Af en toe een maaltijd met familie en vrienden, wat armen er bij, hun personeel alsof het gelijken waren en de helpers van een tempel die ver weg en onbereikbaar leek. Toch gaf dat het gevoel mee te tellen in de wereld. Geen wonder dat die mensen zingend terugkeerden naar hun land van herkomst. Die opleving van de oude Godsdienst gaf hun leven nieuwe richting en letterlijk voerde die naar een stad, de stad waar de Tempel stond. Daar werden immers die richtlijnen bewaard, daar woonde God zelf.
Daar was geen godsdienstdwang, daar kon je je kinderen naar scholen sturen waar jouw godsdienst ook werd onderwezen, daar waren je vrouw en je kinderen veilig voor vreemde gewoonten en vreemde godsdiensten. Ze kenden nog het verhaal van het volk dat door de woestijn trok en ze herkenden het. Waren ze zelf ook niet in een woestijn geweest vol verraderlijke slangen, zonder eten en drinken dat niet voor de een of andere god was bestemd? Hoe meer ze tijdens de ballingschap hadden geleerd over hun eigen wetten en gewoonten hoe meer ze zich daarbij thuis hadden gevoeld. Dat je het samen deed, dat je kon bouwen op je medemens betekent immers dat je er in die vreemde omgeving ook niet meer alleen voor stond. Samen sta je steeds sterker, zo sterk dat hun gemeenschap als vanzelf tot een sterke stad uitgroeide.
Zo keerden ze terug, juichend en zingend en vol dankbaarheid voor dat nieuwe leven dat herontdekt mocht worden en waar ze telkens opnieuw mee zouden kunnen beginnen. Opgestaan uit de dood van de ballingschap waren ze, genezen van het vreemde waar ze toe gedwongen waren. Kunnen wij met ze meezingen vandaag? Kunnen wij vandaag ook ontdekken hoe sterk de kracht van de onbaatzuchtige liefde is? Durven we dat te doen samen met de vreemdelingen in ons midden, samen met mensen die van elkaar houden zonder dat wij oordelen over wie van wie houdt omdat religie en seksualiteit nu eenmaal niets met elkaar te maken hebben? Durven we nog te praten over vrede. Durven we te herhalen wat de Bijbel zegt dat vrede altijd vruchtbaarder is dan oorlog en dat daarom de staat Israël en Rusland op moeten houden met oorlog en vrede moeten maken? Pas als we zelf op die stok durven leunen helpen we onze naasten.