Psalm 22:23-32
23 Ik zal uw naam bekendmaken, U loven in de kring van mijn volk. 24 Loof Hem, jullie die de HEER vrezen, breng Hem eer, kinderen van Jakob, wees beducht voor Hem, volk van Israël. 25 Hij veracht de zwakke niet, verafschuwt niet wie wordt vernederd, Hij wendt zijn blik niet van hem af, maar hoort zijn hulpgeroep. 26 Daarom klinkt mijn lofzang in de kring van het volk, mijn geloften los ik in bij wie Hem vrezen. 27 De vernederden zullen eten en worden verzadigd. Zij die Hem zoeken, brengen lof aan de HEER. Voor altijd mogen jullie leven! 28 Overal, tot aan de einden der aarde, zal men de HEER gedenken en zich tot Hem wenden. Voor U zullen zich buigen alle stammen en volken. 29 Want het koningschap is aan de HEER, Hij heerst over de volken. 30 Wie op aarde in overvloed leven, zullen aanzitten en zich voor Hem buigen. Alle stervelingen zullen voor Hem knielen, allen die neerdalen in het graf. 31 Een nieuw geslacht zal Hem dienen en aan de kinderen vertellen van de Heer; 32 aan het volk dat nog geboren moet worden zal het verhalen van zijn gerechtigheid, om wat Hij heeft gedaan. (NBV21)
In het tweede deel van de Psalm barst de dichter uit in een lofzang op een wereld, op een samenleving zonder het lijden. Daar staan de minsten centraal, daar wordt gezorgd, daar wordt gedeeld. En het sluit met de regel dat de God van Israël niet een God is van mooie liedjes en grote massa’s mensen die zich laten amuseren door fraai vormgegeven verhalen over lijden, maar dat de God van Israël een God is van daden. Daden van bevrijding, daden van heling, daden van zorg voor elkaar. En het is niet de God van Israël die dat allemaal moet opknappen maar het zijn de gelovigen die de richtlijnen voor de menselijke samenleving volgen. In de samenleving van de God van Israël lopen die massa’s rond het detentiecentrum voor vreemdelingen .
Ze houden dat vol totdat de muren daar instorten en geen kinderen meer opgesloten worden en geen mensen die geen misdrijf hebben bedreven. In de samenleving van de God van Israël wordt er voor gezorgd dat niemand op de aarde meer hoeft dood te gaan van honger of van dorst, God heeft ons genoeg eten gegeven om iedereen in leven te houden. In de samenleving van de God van Israël staat bij alles wat wij met elkaar doen de veiligheid en de zorg voor elkaar voorop. Die wereld, die aarde is er nog steeds niet. De Psalm roept ons daarom ook op om aan de slag te gaan, het werk aan die wereld zonder aarzelen aan te vatten. Zoals Jezus van Nazareth deze Psalm aanhief toen hij zijn leven gaf om lijden van anderen te voorkomen zullen wij ons leven in dienst moeten stellen van het bestrijden, het opheffen, het voorkomen van lijden.
De bevrijdende God van Israël, tegen wie alle machten en krachten op deze wereld het moeten afleggen, wordt dan zichtbaar in het leven dat mensen zonder lijden mogen leven. De God van Israël is met slachtoffers van oorlog en geweld, de God van Israël is met mensen zonder geld, de armen, de minsten in deze wereld. Jezus van Nazareth is aan het kruis ook niet van God verlaten, juist aan het kruis gaat de aanwezigheid van God in vervulling, Jezus valt op dat moment juist met God samen. Door die kruisdood op zich te nemen, door zelfs in het bitterste uur van zijn lijden te blijven weigeren een opstand uit te lokken, redt Jezus de levens van ontelbaren. Zo mogen wij er op vertrouwen dat ons werk voor de minsten haar vruchten zal afwerpen.