De smaad van wie u smaadt

Psalm 69:1-16

Vandaag zingen we een psalm die in de Tempel in Jeruzalem werd gezongen op de melodie van een bekende hit, “De Lelies”. Geleerden nemen namelijk aan dat die Lelies een bekend liefdesliedje was. Ook onze berijmde Psalmen uit het liedboek zingen we overigens soms op melodieën van in de late Middeleeuwen in Frankrijk populaire wijsjes, Psalm 69 is daar een voorbeeld van. We kennen de melodie van de Lelie niet meer. Maar een liefdesliedje is deze Psalm in geen geval. Het water staat de dichter tot aan de lippen en hij schreeuwt het uit van ellende. En denk nu niet dat dit een dichterlijke vrijheid is. Van de profeet Jeremia wordt in de Bijbel verteld dat hij als gevangene in een put werd geworpen. En hier wordt wel vertaald dat het water aan de lippen staat, in de oude Statenvertaling wordt het meer letterlijk vertaald dat het water tot aan de ziel staat, ook de Naardense Bijbel vertaalt het op deze manier. Dat er een stroom is die de dichter dreigt mee te sleuren betekent dan dat de dood nabij is. Het is een psalm gezongen in doodsnood, zeer letterlijk. En waarom is dat allemaal? Soms zijn gedichten een beetje een puzzel en ook in deze Psalm moet je op zoek gaan naar de oorzaken van de ellende. Wellicht herkennen we ze in ons eigen leven. De dichter begint met toe te geven dat hij een lichtzinnig leven heeft geleid, eigen schuld had hij niet moeten doen. Maar zijn gedrag wordt nu anderen, die God zijn trouw gebleven, nagedragen. De dichter zit nu klem tussen twee werelden. Zijn familie kent hem niet meer, hij zal het zwarte schaap zijn of het heilig boontje dat na een woest leven zich heeft bekeerd. En de aanhangers van de God van Israël verwijten hem terecht hen een slechte naam te hebben bezorgd. En je kan natuurlijk heel vroom doen, huilen als je vast, je hullen in een boetekleed, maar als je bekend staat als de bonte hond dan wordt je bespot en weggehoond. In de stadspoort wordt er over hem gepraat, daar gaat de discussie over de vraag wat nu terecht is, hem blijven zien als een wilde of hem gaan zien als een vrome, in elk geval zeggen dronken mensen de waarheid. De stadspoort kennen wij niet meer als de plek waar de ouden van de stad recht spraken, maar in de dagen dat deze teksten ontstonden was dat een standaard plek, vergelijkbaar met de brinken in Noord en Oost Nederland die ook zeer oude plekken van rechtspraak zijn. De waterput vlak buiten de poort was daarom een handige plek om een verdachte even te stallen tot het oordeel kon zijn uitgesproken. Het enige dat de dichter overblijft is een beroep te doen op God. Aan God wordt inmmers de eigenschap van het mededogen toegedicht, die God toont ontferming, is trouw aan zijn kinderen. Aan die God mag je vragen om je in leven te houden. Beter is het natuurlijk niet in zo’n situatie te komen. Niet zo met je uitspattingen te koop lopen dat, als je je weer gedraagt, men over een huichelaar spreekt. Niet anderen regels opleggen die je zelf niet in acht neemt. Dat geldt voor kerkleiders, dat geldt voor bewindslieden en volksvertegenwoordigers, maar het geldt voor iedereen die werkt voor een betere, een meer menswaardige wereld. Geloof wordt verkondigd door mensen en die mensen moeten ook geloofwaardig zijn. Laten we dus vandaag geloofwaardig voor het geloof werken.

Plaats een reactie