Deuteronomium 2:16-25
16 Toen dus alle weerbare mannen waren gestorven, 17 zei de HEER tegen mij: 18 ‘Vandaag trek je door Ar heen, het gebied van Moab. 19 Je zult dan in de buurt komen van de Ammonieten. Bejegen ook hen niet vijandig en daag hen niet uit. Ook van het land van de Ammonieten geef Ik je niets in bezit; Ik heb het aan de nakomelingen van Lot in eigendom gegeven.’ 20 (Ook dat wordt beschouwd als land van de Refaïeten, die daar vroeger woonden; in Ammon worden ze Zamzummieten genoemd. 21 Het was een groot en machtig volk. Ze waren zo lang als de Enakieten. De HEER heeft hen uitgeroeid, zodat de Ammonieten zich meester konden maken van hun land en zich daar in hun plaats konden vestigen. 22 Hetzelfde heeft Hij gedaan voor de afstammelingen van Esau in Seïr. Ter wille van hen heeft Hij de Chorieten uitgeroeid, waarna zij zich meester maakten van hun land en zich daar in hun plaats vestigden; zij wonen er tot op de dag van vandaag. 23 En zo hebben ook de Kretenzers die hun eiland hadden verlaten de Awwieten uitgeroeid, die in de buurt van Gaza in dorpen woonden, en zich daar in hun plaats gevestigd.) 24 De HEER zei: ‘Breek nu het kamp op en steek het dal van de Arnon over. Hierbij lever Ik Sichon, de Amoritische koning van Chesbon, met zijn land aan je uit. Val aan, daag hem uit en neem zijn land in bezit. 25 Vanaf dit moment laat Ik alle volken ter wereld van angst voor jullie sidderen. Wanneer ze de geruchten over jullie horen, zullen ze jullie komst met schrik en beven tegemoetzien.’ (NBV21)
Waar haalt Israël de moed vandaan om Kanaän te veroveren? Ze zijn en blijven woestijnzwervers en hebben weinig of geen ervaring met het voeren van oorlog. Mozes is zich dat goed bewust. Er was ooit een slag met de Ammelakieten geweest. Die slag was nog door de vorige generatie gevoerd. Bij die slag was het uitermate belangrijk geweest dat Mozes had gewezen op de hulp van de God van Israël, hij hield zijn armen omhoog. Zo lang hij zijn armen omhoog hield ging het goed voor het volk. Op het laatste moest Jozua zijn armen ondersteunen en dat ging nog maar net goed. Maar nu was er een nieuwe generatie, alle weerbare mannen van de eerste generatie waren gestorven. Tegenwoordig lijkt het voeren van oorlog wel de eerste taak van de staat Israël maar in de dagen van de Bijbelse intocht wordt er zeer voorzichtig om gegaan met het voeren van oorlog.
God had Mozes al eens gewaarschuwd geen oorlog te voeren met broedervolken. Edom en Moab moesten met rust gelaten te worden. Dat blijkt ook te gelden voor de Ammonieten, dat waren bastaarden maar toch afstammelingen van Lot. In dat land hadden ook reuzen gewoond maar die waren verslagen, met de hulp van God dus. Ook de afstammelingen van Esau hadden moeten vechten om het door God gegeven land in bezit te kunnen nemen. De Chorieten hadden verloren. De Kaftorieten uit Gaza behoorden bij de zeevolken die de kusstreek van Kanaän in bezit hadden genomen. Wij kennen ze uit de Bijbel beter als de Filistijnen. Die hadden hun land dus ook van de God van Israël gekregen maar werden vijanden omdat ze plunderden in plaats van het geschenk dat ze hadden gekregen te delen.
Het eerste volk dat nu verslagen moet worden zijn de Ammorieten. Die wonen aan de overzijde van de Arnon, een riviertje dat zich door een dal kronkelt. Militair gezien niet direct voor de hand liggend om dat met een groot aantal mensen over te steken. Maar God heeft beloofd om de koning van de hoofdstad van de Ammorieten, Chesbond, aan hen uit te leveren. Die Koning was Sichon. De overwinning die hen te wachten staat zal de andere volken van Kanaän, van de hele wereld staat er eigenlijk, grote schrik aanjagen. Het klinkt natuurlijk mooi dat je wint als God aan je zijde staat maar dat is niet vrijblijvend. De Filistijnen die hun land van die God hadden gekregen werden later met behulp van die God verslagen door Koning David. Maar ook Israël zelf had uiteindelijk het land verloren. Zo mogen ook wij ons niet zomaar verzekerd weten van de steun van God als we oorlog gaan voeren. Het “Gij zult niet doden” geldt voor het volk Israël en ook van ons. Voorop staat dat we vriendschappelijke betrekkingen met volken moeten onderhouden, zeker met volken met wie we het land moeten delen.