Deuteronomium 2:2-15
2 Toen zei de HEER tegen mij: 3 ‘Jullie zijn nu lang genoeg om dit gebergte heen getrokken. Keer om en ga naar het noorden. 4 En jij moet het volk voorhouden: “Straks komen jullie door het gebied van jullie broeders, de afstammelingen van Esau, die in Seïr wonen. Zij zullen bang voor jullie zijn, maar jullie moeten jezelf goed in acht nemen 5 en hen niet uitdagen. Ik geef jullie nog niet het kleinste stukje van hun land; het Seïrgebergte heb Ik immers aan Esau in eigendom gegeven. 6 Het voedsel dat jullie nodig hebben zul je van hen moeten kopen, en ook voor je drinkwater moet je hen betalen. 7 Want de HEER, jullie God, heeft jullie gezegend in alles wat je ondernomen hebt. Hij is heel die tocht door de grote woestijn met jullie meegegaan. De HEER, jullie God, stond jullie terzijde, veertig jaar lang, en het heeft je aan niets ontbroken.”’ 8 Toen wij onze broeders in Seïr, Esaus afstammelingen, achter ons gelaten hadden, verlieten we de route die van Elat en Esjon-Geber door de Araba loopt, en trokken we naar de woestijn van Moab. 9 Toen zei de HEER tegen mij: ‘Je mag de Moabieten niet vijandig bejegenen en hen niet uitdagen, want Ik geef je van hun land niets in bezit; Ik heb Ar immers aan de nakomelingen van Lot in eigendom gegeven.’ 10 (Vroeger woonden daar de Emieten, een groot en machtig volk; ze waren zo lang als de Enakieten. 11 Evenals de Enakieten worden zij tot de Refaïeten gerekend; in Moab worden ze Emieten genoemd. 12 En in Seïr woonden vroeger de Chorieten, maar de afstammelingen van Esau hebben zich van hun land meester gemaakt door hen uit te roeien en zich in hun plaats daar te vestigen, net zoals de Israëlieten gedaan hebben met het land dat de HEER hun in bezit heeft gegeven.) 13 De HEER zei: ‘Breek op en steek het dal van de Zered over,’ en dat hebben we gedaan. 14 Tussen ons vertrek uit Kades-Barnea en de oversteek van de Zered waren er achtendertig jaar verstreken. Uiteindelijk was er van de eerste generatie geen weerbare man meer over in ons kamp, zoals de HEER gezworen had. 15 De HEER had zich tegen hen gekeerd: Hij had hen uit het kamp weggerukt tot er niemand meer over was. (NBV21)
De Hebreeuwse Bijbel wordt nog wel eens verweten zeer gewelddadig te zijn. Hele volken worden er uitgeroeid. We komen nog wel eens op het falen van deze stelling maar vandaag komen we een zeer uitgesproken verbod op het voeren van oorlog met een tweetal volken tegen. Het volk Israël stamt af van Jacob, de zoon van Izaäk en de broer van Esau. De nakomelingen van Esau vormden ook een volk, Edom. En van het oorlog voeren met broedervolken kan geen sprake zijn. Aan het eind van het verhaal over Israël en het beloofde land, te vinden in het eind van het boek 2 Koningen, wordt wel oorlog gevoerd met Edom. Het volk is dan zo ver van de God van Israël afgedwaald dat het leidt tot de ballingschap. En als antwoord op de vraag hoe het zo ver gekomen is dat Israël het beloofde land is kwijtgeraakt wordt hier gezegd dat Israël onvoldoende de broedervolken in ere had gehouden. Geen oorlog, maar omtrekken, geen plunderingen, maar gewoon betalen voor wat je nodig hebt.
Nog sterker geldt het misschien voor de vrede die het volk met Moab moet bewaren. Ooit had Israël aan Moab gevraagd om water en voedsel. Met een groot militair vertoon was dat geweigerd. De koning van Moab had zelfs de profeet Barak ingehuurd om Israël te vervloeken. Zo ver was het niet gekomen wat Barak was niet in staat geweest om Israël te vervloeken, integendeel hij had het volk gezegend. Er zou dus alle reden zijn om niet zo voorzichtig met Moab om te gaan. Het was een volk dat niet met Israël wilde delen. Maar het wordt Israël zeer uitdrukkelijk verboden. Ook het volk van Moab is aan Israël verwant. Het zijn de nakomelingen van Lot, de neef van Abraham. En de belofte aan Abraham van veel volken met een eigen land en een eigen plek op aarde geldt ook voor Moab. Een beetje zielig waren ze ook nog. Het waren immers afstammelingen van de dochters van Lot die hun vader hadden ingeschakeld om zich van een toekomst te verzekeren. En voor onze dagen moeten we bedenken dat ook Palestijnen Semieten zijn, een broedervolk van Israël.
Het verdrijven van volken om een eigen land te kunnen stichten was kennelijk heel normaal. Ook daar had het volk Israël eigenlijk niks mee te maken. Ze zouden het ook gaan doen. En zowel Edom als Moab waren volken die de oorspronkelijke bevolking hadden verdreven of uitgeroeid om hun land te kunnen vestigen. Ook in hun landen hadden reuzen gewoond. Israël had dus al een voorbeeld dat de God van Israël in staat was hen zelfs reuzen te laten overwinnen. Daarom hadden ze nog achtendertig jaar in de woestijn rond moeten zwerven tot er geen weerbare man over was van de generatie die zich liet leiden door het lot en door angst en die eigenlijk geweigerd hadden alleen te vertrouwen op de God van Israël. Andere goden achterna lopen zal ook het vervolg van Deuteronomium steeds de reden zijn waarom het met Israël verkeerd gaat. Als wij meer op het lot vertrouwen dan op de door God gegeven vaccinatie lopen we vergelijkbare risico’s. Gelovigen in de God van Israël en zijn zoon Jezus van Nazareth zijn dan ook voortdurend bezig iedereen te bewegen aan de vaccinaties deel te nemen.