Zacharia 8:18-23
Men had aan Zacharia de vraag voorgelegd of men in de vijfde en de zevende maand moest blijven vasten en rouwen. Zacharia had als antwoord gegeven dat je beter voor de armen en de vreemdelingen kunt zorgen dan vasten en rouwen om verliezen die er in een ver verleden geleden zijn. Die verliezen waren immers geleden omdat het volk hebzuchtig en ijdel geworden was. Je kunt dan beter laten zien dat er echt wat veranderd is, dat er een andere samenleving is ontstaan en dat het volk er wat van heeft geleerd. Dat geld dus ook voor de vasten in de vierde maand toen de Babyloniërs een bres sloegen in de muren van Jeruzalem en het vasten in de tiende maand toen het beleg voor de stad was begonnen. In de dagen van Zacharia was er een heel andere geschiedenis aan de gang. De ballingschap in Babel lag in het verleden, het volk was teruggekeerd, Jeruzalem was weer opgebouwd. Dat nieuwe begin betekent ook een nieuwe uitdaging voor het volk. En reken maar, als er een volk is dat recht doet aan de armen, de zorg draagt voor de minsten, waar weduwen en wezen zich veilig kunnen voelen, waar de ouden kunnen rusten in de straten en die straten vol zijn van krioelende kinderen, dan zullen de andere volken van de wereld jaloers naar dat volk trekken en vragen hoe ze het voor elkaar gekregen hebben want zo willen ze het ook wel. In een tijd waarin de goden die het meest aan gunsten geven ook het meest met eerbied en offers worden aanbeden zal men de God van Israël ook eer bewijzen in de hoop hetzelfde te krijgen als men in Israël heeft. Ze willen dan allemaal wel Joden worden. Nu heeft het volk Israël altijd grote aarzelingen gehad om mensen in zich op te nemen. Heel anders dan de Christelijke gemeenschappen die altijd al iedereen op riepen om zich bij die gemeenschappen aan te sluiten. Bij het volk Israël leefde heel sterk het besef dat recht en gerechtigheid niet zaken zijn die je op een presenteerblaadje aangereikt krijgt maar die je in de eerste plaats zelf moet doen. Dat die God het niet is die recht en gerechtigheid geeft maar die jou altijd die zaken voorhoudt. Die God is een verbond aangegaan met zijn volk waarbij dat volk beloofd had te houden van de naaste als van zichzelf. Dat waren en zijn geen geringe opgaven. Voor Christenen is dat overigens niet anders. Ook daar geldt dat het niet gaat om te roepen dat de Heer Heer is, maar om te doen wat God van mensen wil, houden van de naaste als van zichzelf. Dat betekent dat zolang er hongerigen zijn in de wereld, zolang er geen vrede is maar oorlog, zolang er gevangenen zijn aan wie geen recht is gedaan, zolang er bedroefden zijn die niet worden getroost, dat land waar God heerst er nog niet is, dat wij en iedereen er nog hard aan zal moeten werken, omdat we nu eenmaal geloven dat dat het leven pas zin geeft.