Ik zal mijn verbond met hen niet verbreken

Leviticus 26:40-46

40 ¶  Wanneer zij echter hun zonden en die van hun voorouders openlijk uitspreken, namelijk dat ze mij ontrouw zijn geweest en bovendien tegen mij in zijn gegaan 41  juist daarom zal ik van mijn kant tegen hen in gaan en hen verdrijven naar het land van hun vijanden-, wanneer ze dus hun koppigheid laten varen en zich verootmoedigen en voor hun schuld boeten, 42  dan zal ik weer denken aan mijn verbond met Jakob en aan mijn verbond met Isaak en met Abraham, en dan zal ik ook weer denken aan mijn land. 43  Wanneer het land eenmaal door hen verlaten is, kan het tijdens hun afwezigheid braak liggen ter vergoeding van de sabbatsjaren, en intussen boeten zij ervoor dat ze mijn regels naast zich neergelegd hebben en mijn bepalingen hebben geminacht. 44  Maar zelfs terwijl ze in het land van hun vijanden verblijven, zal ik hen niet verwerpen en hen niet uit afkeer aan de vernietiging prijsgeven. Ik zal mijn verbond met hen niet verbreken, want ik ben de HEER, hun God. 45  Ik zal denken aan het verbond dat ik sloot met hun voorouders, die ik voor de ogen van alle volken uit Egypte heb weggeleid om hun God te zijn. Ik ben de HEER.”’ 46  Dit zijn de bepalingen, regels en voorschriften waarin de HEER de betrekkingen tussen hem en de Israëlieten heeft vastgelegd, en die hij op de Sinai aan Mozes heeft bekendgemaakt.(NBV)

De God van de Hebreeuwse Bijbel is nog al eens als een wraakzuchtige God afgeschilderd. Steeds als het volk het economisch weer wat beter leek te gaan, als via bondgenootschappen vrede was verzekerd, als de handel bloeide kwamen er van die boete profeten die de rijken verweten dat ze de armen in de steek hadden gelaten en die de machthebbers verweten te gemakkelijk partij te hebben gekozen in de eeuwige ruzie tussen grootmachten en te weinig hadden vertrouwd op de God van Israël. Dat afgodendienst werd getolereerd en dat zelfs hooggeplaatste Israëlieten meededen aan die afgodsdienst was nog wel het ergste. Nu waren de richtlijnen die het volk in de woestijn van de God van Israël had gekregen bedoeld om een menselijke samenleving in te richten. In zo’n samenleving is er plaats voor iedereen, daar gaat de zorg uit naar de zwaksten zodat ook die mee kunnen doen in de samenleving. Het boek Hij Roept, wij noemen dat Leviticus, wordt zelfs gesteld dat je de vreemdelingen lief moet hebben.

In de afsluiting van dat boek Hij Roept dat we vandaag lezen worden de vermaningen en de bedreigingen met straf en verbanning weer in het perspectief gezet van de menselijke samenleving. Als je weet wat je verkeerd hebt gedaan, als je weet wat je voorouders verkeerd hebben gedaan en je durft dat ook hardop fout te erkennen dan kun je misschien ook opnieuw beginnen een samenleving in te richten volgens de richtlijnen van de menselijke samenleving. God had daar een land voor gegeven, God beloofd in dit gedeelte op dat land te passen. Een stuk grond mag je niet uitputten. Als je het uitput dan wordt het op den duur onvruchtbaar en zou het wel eens woestijn kunnen worden. Daarom laat de God van Israël het land braak liggen. Elke zeven jaar zou het volk dat ook gedaan moeten hebben, maar de winst die bewerking van de grond oplevert had het volk weerhouden van het nemen van de noodzakelijke maatregelen. Het duurt nu wel even wat langer voordat het land weer geschikt is om bewerkt te worden maar die tijd moet het volk maar gebruiken om zich te realiseren dat hun samenleving verworden was tot een onmenselijke samenleving, waar zwakken werden uitgebuit en vreemdelingen verguisd en gediscrimineerd.

De God van Israël is dus niet de God van de  wraak zoals die zo vaak wordt afgeschilderd. De God van Israël is de God van de hoop. Maar niet zomaar de hoop voor iedereen. De God van Israël stelt zich altijd voor als de God die het volk Israël had bevrijd van de slavernij. Dat is niet een fraaie titel die die God zich had toegeëigend maar die titel wil zeggen dat de God van Israël een bevrijdende God is. Bevrijden is wat die God doet. Die God is niet om te kopen met offers om maar vruchtbaarheid, voorspoed en rijkdom te krijgen. Die God maalt niet om offers, hij is de schepper van alles wat geofferd zou kunnen worden en krijgt het daarmee hooguit terug. Die God vraagt dus te erkennen dat bezit en vermogen niet aan de mens gegeven zijn om een goed leven mee te kunnen leiden, maar dat bezit en vermogen door God aan mensen geschonken zijn die de armen weten te bevrijden van hun armoede en die zelfs vreemdelingen een gelijkwaardige plaats in de samenleving kunnen bieden. Dat  mensen die met hard werken meer hebben verdiend dan mensen die ziek werden of pech hadden, een misoogst opliepen, meer moeten bijdragen dan anderen om de armoede te voorkomen is juist de bedoeling van dat vermogen hard te werken en meer te verdienen. Daartoe roept deze God alle mensen op, daarom begint dit boek ook met “Hij roept” en besluit het met het vooruitzicht op die menselijke samenleving waar we dus elke dag opnieuw mee mogen beginnen, ook vandaag.

Plaats een reactie