Eeuwig duurt zijn trouw

Psalm 136

De dag nadat we het verhaal van Matteüs hadden gelezen over de kindermoord in Bethlehem lezen we een lofpsalm op de trouw van de God van Israël aan zijn volk. Hoe kun je een God loven die de moord op alle jongetjes beneden de twee jaar oud in een klein dorp bij Jeruzalem toestaat? Het is een vraag die bij alle leed op de wereld opklinkt. Hoe kan de God van Israël, schepper van hemel en aarde, toestaan dat aan onschuldige mensen, en vooral kinderen zijn onschuldig, zoveel leed wordt aangedaan. Juist in deze dagen bereiken ons de berichten uit Syrië en Libanon over al die duizenden kinderen die hun ouders zijn kwijtgeraakt of hebben verloren in de oorlog en die zelf moeten zien te overleven, dus gevaar lopen aan de oorlog en de armoede ten onder te gaan. Pas op het einde van de Psalm blijkt het misverstand dat bij ons leeft over die God van Israël.

Eerst benoemt de psalmdichter een aantal wonderbaarlijke zaken die de God van Israël heeft gedaan. De zon en de maan aan de hemel gezet, niet als goden om te aanbidden maar als hulp voor de mensen om een grens tussen werken en rusten aan te geven. Zo zijn ook de dagen gemaakt zodat op de zevende dag gerust mag worden. De bevrijding van de slavernij uit Egypte wordt nog eens uitgebreid bezongen en de overwinning op al die koningen en volken die niet wilden delen met een volk dat in de woestijn dreigde om te komen van honger en dorst. Daar loopt die bevrijding dan ook uiteindelijk op uit, een land dat overvloeit van melk en honing, als je je aan de geboden van die God houdt. Geboden die zich laten samenvatten in het heb uw naaste lief als uzelf. Geleerden nemen aan dat deze Psalm populair werd, of zelfs ontond na de ballingschap bij het vieren van de Loofhuttenfeest. Dan ging het volk voor korte tijd wonen in zelfgebouwde primitieve hutten gemaakt van de takken van de bomen.

Het was een oogstfeest dat de oogst in verbinding bracht met de tocht door de woestijn en de Wet die daar was ontvangen. In die Wet was een heel systeem begrepen van delen met de armsten, met zorg voor slechte tijden. Elk dorp moest een voorraadschuur hebben voor als de volgende oogst zou mislukken. Met de armen moest worden gedeeld en 1 keer in de 50 jaar kregen ook de armsten de kans opnieuw te beginnen doordat ze de akker van hun erfdeel weer terugkregen. De Psalm looft de God van Israël op het eind dan ook omdat er altijd voor iedereen te eten is, deel van leven is. Het misverstand is dat wij denken niks te hoeven doen en alles aan die God kunnen overlaten. Ons land is een belangrijk centrum in internationale wapenhandel, een handel die oorlogen en geweld tegen armen mogelijk maakt, wij stoppen die handel op geen enkele manier. Dat geld ook voor verdeling van welvaart en voedsel, oneerlijke handelsregels maken concurentie voor arme boeren bijna onmogelijk. Wij roepen wel over die God als er geweld gepleegd is, als rampen de armen het hardst blijken te treffen. We zouden meer moeten roepen naar onszelf en leren vandaag dat die God te loven is voor alle mogelijkheden die we hebben om aan dat geweld een einde te maken en mensen te bevrijden van armoede en ellende. We mogen er elke dag opnieuw tegen opstaan, ook vandaag weer.

Plaats een reactie