Psalm 104:1-23
1 Prijs de HEER, mijn ziel. HEER, mijn God, hoe groot bent U. Met glans en glorie bent U bekleed, 2 in een mantel van licht gehuld. U spant de hemel uit als een tentdoek 3 en bouwt op de wateren uw hoge zalen, U maakt van de wolken uw wagen en beweegt u op de vleugels van de wind, 4 U maakt van de winden uw boden, van vlammend vuur uw dienaren. 5 U hebt de aarde op pijlers vastgezet, tot in eeuwigheid wankelt zij niet. 6 De oerzee bedekte haar als een kleed, tot boven de bergen stonden de wateren. 7 Toen U dreigde, vluchtten zij weg, toen uw donderstem klonk, stoven zij heen: 8 naar hoog in de bergen, naar diep in de dalen, naar de plaatsen die U had bepaald. 9 U stelde een grens die zij niet overschrijden, nooit weer zullen zij de aarde bedekken. 10 U leidt het water van de bronnen door beken, tussen de bergen beweegt het zich voort. 11 Het drenkt alles wat leeft in het veld, wilde ezels lessen er hun dorst. 12 Daarboven wonen de vogels van de hemel, uit het dichte groen klinkt hun gezang. 13 U bevloeit de bergen vanuit uw hoge zalen, door uw daden raakt de aarde verzadigd. 14 Gras laat U groeien voor het vee en gewassen die de mens moet verbouwen. Zo zal hij brood winnen uit de aarde 15 en wijn die het mensenhart verheugt, geurige olie die het gelaat doet stralen, ja brood dat het mensenhart versterkt. 16 De bomen van de HEER zuigen zich vol, de ceders van de Libanon, door Hemzelf geplant. 17 De vogels bouwen daar hun nesten, in de cipressen huizen ooievaars. 18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken, in de kloven schuilen de klipdassen. 19 U hebt de maan gemaakt voor de tijden, de zon weet wanneer zij moet ondergaan. 20 Als U het duister spreidt, valt de nacht, en alles wat leeft in het woud gaat zich roeren. 21 De jonge leeuwen gaan uit op roof, brullend vragen zij God om voedsel. 22 Bij zonsopgang trekken zij zich terug en leggen zich neer in hun legers. 23 De mensen gaan aan het werk en arbeiden door tot de avond.(NBV21)
“Prijs de Heer”, dat zullen velen beamen en dat zal evenveel mensen, misschien nog wel meer, afstoten. Want waarom zou je een God prijzen die je nog nooit gezien hebt, die misschien wel de aardbeving naar arme mensen heeft gestuurd, die dag in dag uit de ellende, de honger en de oorlog, op deze aarde laat voortbestaan? In de vertaling van de Naardense Bijbel begint deze Psalm met “Zegen mijn ziel de Ene” en dat klinkt al heel anders. Het goede van jezelf moet uitgaan naar God, want kennelijk mag je zelfs God zegenen. Als we dan de Psalm gaan lezen, de eerste 23 verzen en de rest doen we morgen, dan valt op dat de Psalm gaat over de schepping. Al het goede dat we zien komt van God. Al het kwade dus ook? Misschien, maar daar gaat deze Psalm niet over. Wij willen altijd graag alles weten over goed en kwaad. Maar volgens het scheppingsverhaal maken we ons daarmee gelijk aan God, die gaat over goed en kwaad maar wij hebben de opdracht alleen het goede te doen en niet dan het goede
En dan is die aarde zo slecht nog niet. De aarde zoals wij die kennen is in staat voor iedereen voedsel in overvloed te produceren. De zeeën kunnen rijk zijn aan vis, graan en rijst kan in overvloed groeien en de bossen zijn er om de lucht te zuiveren. Verder is er vee dat kan grazen op gronden die geen akkerbouw verdragen en is er wild als extra traktatie. Dat wij dat niet om ons heen zien? Je kunt God toch niet de oneerlijke verdeling tussen arm en rijk, tussen noord en zuid verwijten. Je kunt God toch niet de verspilling van kostbare grondstoffen verwijten. Je kunt God toch niet de overmatige uitstoot van stikstof verwijten. Je kunt God toch niet de vergiftiging van rivieren en zeeën verwijten. God is toch niet verantwoordelijk voor de overbevissing en de luchtvervuiling? Juist zo’n schijnbaar vrome Psalm over de schepping en het mooie op de aarde drukt ons met de neus op de feiten.
Wij zijn het zelf die het kwade doen. Wij zijn het zelf die de hulp aan de slachtoffers van aardbevingen en overstromingen inrichten naar de begroting van onze regering en de belasting op bonussen. We doen dat zelfs ondanks de afspraak in het handvest van de Verenigde Naties dat we samen verantwoordelijk zijn voor de bescherming van volken zelfs al worden die in gevaar gebracht door hun eigen regeringen. Als we het dan zo graag over het kwaad willen hebben zouden we eerst naar het kwaad van onszelf moeten kijken. Niet om ons schuldig te gaan voelen en ons te laten verlammen, maar om te weten dat er een andere weg is. De weg van God waarin we mee mogen gaan, ja waarheen we geroepen worden, de weg van het goede, waarop we mogen delen met ieder die het nodig heeft en de aarde mogen bewerken zodat die aarde goed is en goed blijft.