Toch bleef de farao onverzettelijk

Exodus 7:8-13

Later in Israël hadden ze niet zulke woeste monsters als in de Nijl leefden. In de Jordaan kwamen die zeker niet voor. Daardoor zitten we nu met een vertaalprobleem. Want waarin veranderde die staf van Aäron en waarin die van de tovenaars. Er wordt tegenwoordig vertaald met “slang”, dat doet ons een beetje denken aan het paradijs waarin een slang de mens verleidde tot ongehoorzaamheid aan God. Maar slang staat er niet in het Hebreeuws. De Statenvertaling heeft het over een draak en in de tijd van dat de Statenvertaling werd gemaakt waren mensen er van overtuigd dat draken bestonden en dat dat verslindende monsters waren. Huub Oosterhuis heeft samen met Alex van Heusden een vertaling van het boek Exodus gemaakt en daar vertaald met “monster”. Het zou natuurlijk gewoon een krokodil geweest kunnen zijn. Maar dat die monsters die tevoorschijn werden getoverd de andere tovermonsters verslonden dat is een feit dat voor de luisteraars naar dit spannende verhaal vaststond. Want een verhaal als dit is geen journalistiek verslag, het is ook geen verslag van een gerenomeerd historisch instituut, het is een Bijbelverhaal. Hier wordt verteld hoe het gaat tussen de mensen en de God van Israël. Eigenlijk wordt hier dus ook verteld dat de God van Israël geen tovertrucjes nodig heeft om zich te laten gelden. Tovertrucjes, als in onze dagen genezingen op gebed of door instralingen, kan iedereen wel doen, die tovertrucjes waren ook te doen door de dienaren van de farao. Maar de God van Israël laat zich zien als het gaat om de mensen die in de knel zitten. Hoe dan? Door onophoudelijk te laten vragen naar gerechtigheid. Er komen geen bliksemschichten aan te pas die de farao vellen en iedereen dood laten vallen die zich waagt tegen Mozes te verzetten. Nog elke dag kun je mensen horen vragen waarom de ellende in de wereld niet is tegengehouden, voorkomen of beëindigd door de God van Israël. Dat die God dat niet doet is voor velen zelfs een bewijs dat die God niet bestaat. Maar die God heeft dat nooit gedaan. Dat werd altijd toegeschreven aan afgoden, die zouden een volk redden, tegenstanders doden met een bliksemschicht. Deze God roept op, pas als de farao zich zal overgeven dan wordt het volk bevrijd van de slavernij. Want ook het volk zal doordrongen moeten zijn van het doel van die bevrijding. Dat volk wordt niet bevrijd om vervolgens anderen te kunnen onderdrukken, om armen uit te buiten, akker aan akker te voegen en huis aan huis. Dat volk zal blijvend opgeroepen worden om zich te herinneren dat ze vreemdelingen en slaven zijn geweest in Egypte en dat de God van Israël ze heeft uitgeleid uit het slavenhuis met als doel een land te gaan bewonen waar recht en gerechtigheid geschied. Waar het land gedeeld wordt, waar voor de armen en de weduwe en de wees wordt recht gedaan. Dat is de liefde van die God die uiteindelijk zijn zoon stuurde, een zoon die liet zien dat die liefde zelfs door de dood heen vol te houden was. Door die zoon mogen wij die liefde nu over de hele aarde verspreiden. Op dezelfde manier, door dag en nacht te roepen om en te werken aan gerechtigheid. Zodat we een aarde krijgen waar voor iedereen te leven is en waar iedereen mag meedoen. Daar mogen we ook vandaag aan werken.

Plaats een reactie