Hij liet zijn volk vertrekken

Psalm 105:28-45

In het laatste deel van deze Psalm worden nog eens de plagen van Egypte opgesomd en de uittocht zelf bezongen. We kennen natuurlijk de plagen, de duisternis, het water dat in bloed veranderde, de kikkers, de steekvliegen en muggen, hagel en bliksem, wijnstokken en vijgebomen stierven,  sprinkhanen die het land kaalvreten, de dood van de eerstgeborenen, Uiteindelijk mocht het volk vertrekken beladen met zilver en goud, die Hebreeën waren namelijk niet getroffen door de plagen. Hoe hard de farao zich had verzet blijkt al uit het eerste vers van het gedeelte dat we vandaag lezen. God zond duisternis en het werd duister, ofwel zelfs de natuur luisterde beter naar de Heer dan de farao. Geen wonder dat Egypte uiteindelijk vervuld was van angst. Maar met het vertrek uit Egypte was het volk er nog niet. Ze trokken door de woestijn met overdag een wolk stof achter zich, die stofwolk verborg hen voor achtervolgers, en in de nacht een vuurkolom voor zich, zo groot was het volk wel. Ze kregen kwartels voor het vlees en manna voor het brood. Deze veehoeders uit de Nijldelta leerden de woestijn kennen en zich in de woestijn in leven te houden. Dat het slaan op de rots door Mozes niet helemaal de bedoeling was blijft hier ongenoemd, dat je uit rotsen water kon laten stromen was voor de psalmdichter al wonderlijk genoeg. Uiteindelijk veroverde het volk dat beloofde land, dat land dat aan Abraham beloofd was. Elders in de Bijbel kunnen we lezen hoe hard en hoe zwaar de strijd was, in een loflied op die hele geschiedenis past alleen het uiteindelijke succes. Maar het slot van deze Psalm wijst naar het doel van de hele operatie. Het volk was niet zomaar het volk van de God van Israël geworden, het had niet zomaar dat land gekregen. Tegen de farao van Egypte die hen als slaven onderdrukte en tegen de volken van Kanaaän die hun vruchtbare land niet wilden delen stelt de God van Israël een volk dat zich houdt aan zijn geboden. In de woestijn hadden ze die geboden gekregen.”Heb Uw naaste Lief als Uzelf” was de samenvatting van al die geboden. Dat gebod naleven was pas echt de God van Israël dienen. Zo konden ze nooit vergeten dat ze zelf ooit slaven waren geweest. Dat was niet een toevallig maar aangenaam slavernijtje, nee dat was langdurig en zwaar geweest. Er was heel wat moeite voor nodig geweest om het volk uit die slavernij te bevrijden. Ook de reis door de woestijn was geen snoepreisje geweest. Daar was zorg geweest om voedsel en water, maar het was er geweest, al die jaren lang. Ze waren als vreemdelingen gekomen in dat nieuwe land en alleen omdat de bewoners niet hadden willen delen konden ze hen overwinnen. Zelf zouden ze dus moeten delen, vreemdelingen moeten respecteren en slaven als hun eigen familie behandelen. Voor alle slaven was een maximum termijn van slavernij vastgesteld, daarna konden slaven gaan of lid worden van de huishouding. Het is het soort geboden dat ook in onze dagen ons nog in beweging kan zetten om weg te trekken uit een samenleving van ieder voor zich en het recht van de sterkste. Ook onze samenleving zal moeten veranderen in een land waar de zwaksten voorop staan en waar de rijkdom wordt gedeeld met de armsten op aarde. Naar die samenleving mogen we ook vandaag weer op weg gaan.

Plaats een reactie