Strijd voor mij

Psalm 119:153-160

We keren weer eens terug naar de grootste Psalm uit het boek van de Psalmen, Psalm 119. Elk couplet daarvan begint met een letter van het Hebreeuwse alfabeth en we zijn aangekomen bij de R, de resch. De Psalm gaat over de Wet en hoe goed het is die na te leven, hoe goed het is je in beweging te laten zetten door die Wet van de God van Israƫl. Nu kent een Wet een Wetgever en een Rechter. Een Rechter kent ook een aanklager en een verdediger. In dit gedeelte van de Psalm komen ze ook heel even kijken. Want de strijd waarover in het begin van dit gedeelte wordt gesproken is een strijd voor de rechtbank. De Statenvertaling sprak van een twistzaak en andere vertalingen spreken van een rechtsgeding. Het oorspronkelijke Hebreeuwse woord dat hier staat laat al die vertalingen toe. Het gaat hier om een strijd voor de rechter over het wel of niet houden van de wet. En dan klinkt er iets hoopvols. Want die strenge rechtvaardige God is bereid niet alleen als je Rechter op te treden maar ook als je advocaat en daardoor is die Rechter niet alleen rechtvaardig maar ook genadig. Tenminste als je door hebt dat je die Wet van het houden van je naaste als van jezelf nooit uit je zelf en alleen kan houden. Daar is die God voortdurend bij nodig die in zijn Woord je altijd weer de richting aangeeft waarlangs je moet gaan om zijn geboden te houden. Ook in dit stuk van de Psalm zit de beweging uitdrukkelijk genoemd. Het beeld van de Rechter die ook advocaat is en voor je wil optreden bevrijdt ons ook van de angst voor het Goddelijk oordeel. Die angst kan nogal wat gelovigen verlammen. Hoe kunnen we onze naaste liefhebben als onszelf als we onszelf niet kunnen liefhebben omdat we Gods wetten niet kunnen houden klinkt het dan. De moderne mens vindt dat maar onzin. We mogen toch best van onszelf houden en trots zijn op wat we kunnen? Natuurlijk mogen we dat. Maar als we alleen oog voor onszelf hebben dan gaat de wereld naar de knoppen. Dan verspillen we zoveel energie dat er voor onze kinderen niets overblijft. Dan letten we alleen op ons eigen genot en lijden onze broeders en zusters honger en sterven hun kinderen een hongerdood. Dan wordt gevangenen onrecht aangedaan en worden mensenrechten geschonden. In een dergelijke wereld willen we niet wonen, daar willen we niet aan bijdragen. Daarom hebben we een andere inspiratie nodig. En die komt van diezelfde God, want die God heeft ons zo lief dat we niet anders kunnen dan onszelf lief te hebben in de liefde tot de minsten op aarde. Zolang we ons daarop richten en instrumenten willen zijn in de handen van de God die met de mensen is, zolang mogen we rekenen op zijn genade die ons bevrijdt van de angst voor het oordeel en ons vergeeft wat we verkeerd doen. Elk moment weer dat we ons bewust worden van de ellende waarin anderen verkeren en opstaan tegen die ellende om mensen tot hun recht te laten komen begint God met ons opnieuw de uittocht uit een wereld vol dood naar het land van de levenden, het land waar alle tranen gedroogds zullen zijn. Voor die tocht zijn de richtlijnen van God bedoeld, langs de Weg staat talloze richtingborden die ons de armen en de minsten aanwijzen. Voor die armen en de minsten wordt dat geding gevoerd, hen wordt onrecht aangedaan, onrecht dat recht gezet moet worden, ook vandaag weer.

Plaats een reactie