Spreek recht over uw dienaren

2 Kronieken 6:22-31

22  Wanneer iemand een ander kwaad heeft gedaan en deze van hem eist dat hij een vervloeking over zichzelf uitspreekt, en wanneer hij dan naar uw altaar in deze tempel komt om zichzelf te vervloeken, 23  aanhoor hem dan vanuit de hemel en grijp in. Spreek recht over uw dienaren, vergeld de boosdoener zijn misdaad en geef hem zijn verdiende straf, maar spreek de onschuldige vrij en herstel hem in zijn recht. 24  Wanneer uw volk Israël door de vijand is verslagen omdat het tegen u gezondigd heeft, en wanneer zij dan tot inkeer komen, uw naam prijzen en tot u in deze tempel bidden en smeken, 25  aanhoor hen dan vanuit de hemel, vergeef uw volk Israël wat het heeft misdaan en breng hen terug naar het grondgebied dat u aan hen en hun voorouders hebt gegeven. 26  Wanneer de hemel gesloten blijft en er geen regen valt omdat het volk tegen u gezondigd heeft, en wanneer zij dan een gebed richten naar deze tempel, uw naam prijzen en hun leven beteren, antwoord hun dan. 27  Aanhoor hen vanuit de hemel en vergeef uw dienaren, uw volk Israël, wat ze hebben misdaan. Wijs hun de juiste levensweg en laat het regenen op uw land, dat u als erfdeel aan uw volk gegeven hebt. 28  Wanneer er in het land hongersnood of pest uitbreekt, wanneer het gewas wordt getroffen door korenbrand, meeldauw of vraatzuchtige sprinkhanen, wanneer het volk in eigen land door vijanden bedreigd wordt, wanneer er kortom bij enige ramp of ziekte 29  ook maar iemand van uw volk Israël een smeekgebed tot u richt en zijn handen heft in de richting van deze tempel-ieder gebukt onder zijn eigen leed en verdriet-, 30  aanhoor hem dan vanuit de hemel, uw woonplaats, en vergeef hem. Geef hem wat hem toekomt, want u weet wat er in hem omgaat. Alleen u kunt immers de mens doorgronden. 31  Dan zullen ze in het land dat u aan onze voorouders hebt gegeven hun leven lang ontzag voor u tonen en u gehoorzamen. (NBV)

De Tempel in Jeruzalem was het middelpunt van de godsdienst van Israël geworden. Geen andere heilige plaats kon op tegen de glans en de luxe die Salomo in de Tempel had aangebracht. In de omringende volken kon je een beschuldiging wegens een misdrijf voorleggen aan de goden die dan recht moesten spreken. Ook de Tent van de Ontmoeting kende een dergelijke voorziening. Aan het grote brandofferaltaar dat voor de Tent was opgericht zaten op de hoeken vier hoorns. Iemand die van een moord werd beschuldigd kon naar dat altaar vluchten. Zolang hij een hoorn vasthield was hij onaantastbaar. De gedachte was dat als iemand onschuldig was dan zou dat na verloop van tijd blijken en anders kon er een overeenkomst gesloten worden waarbij een dader de slachtoffers of nabestaanden een vergoeding kon geven. Salomo maakt in zijn gebed de Tempel tot centrum van het strafrecht. Wie van een misdrijf werd beschuldigd kon dit aan de Tempel voorleggen en daar werd dan recht gesproken.

Ook het oorlogsrecht werd door Salomo aan de Tempel toebedeeld. Hiermee geeft hij een traditionele taak van Koningen uit handen. Het was immers de Koning die moest uitmaken of een oorlog gerechtvaardigd was of niet. Nu kon het oordeel achteraf door de priesters van de Tempel worden geveld. We moeten daarbij niet vergeten dat in die richtlijnen voor de menselijke samenleving staat dat je niet mag doden. Als je een oorlog wint dat mag je er van uit gaan dat God je handelen heeft goedgekeurd, maar als je een oorlog verliest dan staat dat niet vast. Voor Israël kon de God van Israël geen oorlog verliezen en als het volk dus een nederlaag leed dan had God zijn handen van het volk afgetrokken. Dat volk moest dan schuld belijden en vergeving vragen aan de God van Israël. Dan kon volgens Salomo alleen bij de Tempel. Dus niet op het slachtveld waar het afsmeken van de steun van God ook als een versterking van het moreel der soldaten gebruikt worden.

Heel duidelijk is Salomo over het eigendom van het land. Het is niet van het volk, niet van de boeren en de akkerbouwers. Voor een landbouwnatie is dat een vreemde houding, maar van begin af heeft het volk van Israël die kant gekozen. Het land was een erfdeel. Het bleef van God en bleef in erfenis van de familie die er van moest leven. Elke vijftig jaar moesten de families die de grond waren kwijtgeraakt die grond weer terugkrijgen. Maar er zijn ook factoren die buiten de macht van de mens liggen. Storm, hagel, plunderingen, ziekte, pest en nog meer rampen die het kunnen leven van het land bedreigen. Offeren aan een God om die God weer gunstig te stemmen is in Israël niet nodig. Die God trekt immers altijd met zijn volk mee. Als het volk daar werkelijk op weten te vertrouwen dan mag God daar ook op antwoorden, een smeekgebed in de richting van de Tempel moet dan voldoende zijn. De richtlijnen voor de menselijke samenleving en het vertrouwen op God bepalen dus het leven in Israël. Wij mogen ons afvragen of ze ook het leven van onze samenleving bepalen.

Plaats een reactie