Hun lot ten goede keren

Jeremia 33:19-26

19 De HEER richtte zich tot Jeremia: 20 ‘Dit zegt de HEER: Als mijn verbond met de dag en de nacht kon worden tenietgedaan, zodat de dag en de nacht niet meer op tijd zouden aanbreken, 21 dan zou ook mijn verbond met mijn dienaar David kunnen worden tenietgedaan. Dan zou er geen nakomeling van David op zijn troon zitten. Dan zou ook mijn verbond met mijn dienaren de Levitische priesters kunnen worden verbroken. 22 Zoals de sterren aan de hemel en het zand bij de zee niet te meten en niet te tellen zijn, zo ontelbaar veel nakomelingen zal Ik aan mijn dienaar David geven en aan de Levieten die Mij dienen.’ 23 De HEER richtte zich tot Jeremia: 24 ‘Heb je gehoord wat de mensen zeggen? “De HEER heeft de twee volken die Hij had uitgekozen, verworpen.” Ze schrijven mijn volk af en zien het niet langer als een volk. 25 Maar dit zegt de HEER: Ik heb een verbond met de dag en de nacht gesloten en de hemel en de aarde aan vaste wetten onderworpen. 26 Zomin als Ik die zal verwerpen, zal Ik het nageslacht van Jakob en van mijn dienaar David verwerpen. Ik zal altijd een van zijn nakomelingen laten heersen over het nageslacht van Abraham, Isaak en Jakob. Ik zal hun lot ten goede keren en mij over hen ontfermen.’ (NBV21)

Als je de Bijbel als geschiedenisboek leest dan krijg je een aantal problemen. God heeft het tegen Jeremia steeds over “Het Volk” maar historisch is dat onzin. Al snel na de dood van David werd al onder de opvolger van Salomo het rijk in twee gedeelten gesplitst. Elk had een eigen koning en eigen godsdienstige gewoonten. Alleen in het Koninkrijk Juda stond de Tempel in Jeruzalem centraal, in Israël waren verschillende plaatsen van aanbidding, die soms een geschiedenis hadden die terugging op de tijd van de Rechters.

In het gedeelte dat we vandaag lezen wordt geprobeerd helderheid te scheppen. God had beloofd om de macht over beide rijkjes te leggen in handen van de nakomelingen van David. Christenen hechten van het begin af veel waarde aan de afstamming van Jezus van deze Koning David. Jezus van Nazareth was net als David geboren in Bethlehem. De priesters waren de nakomelingen van Aäron, de broer van Mozes, de Levieten waren hun hulpen. Nu zaten de Priesters in Jeruzalem bij de Tempel en de Levieten woonden overal en vormden de rechterlijke macht en hielpen het volk de Tora te verstaan.

Met die historische ontwikkelingen heeft de God van Israël weinig te maken zo blijkt uit dit gedeelte. Die God heeft in de woestijn een verbond gesloten met heel het volk en dat verbond blijft dan ook voor heel het volk beschikbaar. Een nakomeling van David is de baas en een nakomeling van Aäron heeft de religieuze touwtjes in handen. Voor Christenen werd daarmee toch een probleem geschapen. Jezus van Nazareth riep het volk wel op zich te organiseren rond de Tora maar legde dat ook in religieuze zin uit. De liefde voor de naaste werd centraal gezet. In het Christelijk gedeelte van de Bijbel kom je dan ook tegen dat Jezus als Koning en Priester wordt geëerd en dat zijn volgelingen een volk van Koningen en Priesters zijn. De liefde voor de naaste staat dus dubbel centraal. Daar kunnen we nooit meer om heen.

Plaats een reactie