Iedereen die nog over was.

2 Koningen 25:8-17

Het verhaal dat we vandaag lezen gaat over de sloop van de Tempel. De stad Jeruzalem is na twee jaar belegering gevallen. De koning en de soldaten zijn gevlucht, gevangen genomen en gedood of als ballingen weggevoerd. Nu is het de beurt aan de stad. De godsdienst van de God van Israël is voorbij er is niets meer dat het behouden waard is. Soms moet je de woorden van de Bijbel goed op je in laten werken om te snappen wat er nu eigenlijk staat. Als het gaat over de bevolking van Jeruzalem dan zijn er drie groepen, zij die zich hebben verzet tegen Nebukadnesar, zij die overgelopen waren naar de koning van Babel en de armsten in de stad. In de godsdienst van Israël stonden de armsten voorop. In de godsdienst van de Heidenen tellen ze niet mee: iedereen werd in ballingschap gevoerd alleen de armsten mochten achterblijven om de wijngaarden en de akkers te verzorgen, zij hoorden niet bij “iedereen”

In de boodschap die profeten aan Koningen hebben gegeven kregen die armen van Jeruzalem een groot geschenk. Jesaja had daar Koning Hizkia nog eens op gewezen. Er was een wet die zei dat je elke zeven jaar het land braak moest laten liggen en moest leven van wat er spontaan op zou groeien. Daar kon ook een heel volk van leven. Dat geschenk kregen de armen nu van de Koning van Babel, die niet wist wat hij eigenlijk weggaf. De armen werden in één klap rijk maar alleen de godsdienst van de God van Israël laat dat zien. De Koning van Babel keek eerder naar de geweldige hoeveelheid brons die hij uit de Tempel in Jeruzalem kon meenemen. Bronzen pilaren, bronzen wasbekkens, onderstellen van brons, altaren in brons versierd. In het bronzen tijdperk was dit een onmetelijke rijkdom.

Dat van die armen heeft de Bijbelgeleerden nog lang in verwarring gebracht. De termen die in het Hebreeuws worden gebruikt konden niet zomaar op de bevolking van Jeruzalem worden toegepast. Volgens sommigen zouden het wel boeren en tuinders moeten zijn geweest. Maar ook de profeet Jeremia schrijft over deze gebeurtenis en hij spreekt onomwonden over de armen die buiten beschouwing werden gelaten. Dus waren het volgens sommigen toch boeren die wat minder opstandig zouden zijn geweest dan de stedelingen. Dat de godsdienst van Israël, de godsdienst ook van Jezus van Nazareth de armen voorop stelt en er om gaat dat de armen, de minsten in de samenleving, de weduwe en de wees, recht wordt gedaan is ook in onze dagen voor velen moeilijk voorstelbaar. Het gaat toch om je eigen zieleheil, om het redden van de fatsoenlijke burgers? In de godsdienst van de Bijbel gaat het daar dus helemaal niet om. Die godsdienst zet de zorg voor de minsten tegenover de zorg voor materieel gewin, tegenover de zorg voor rijkdom en overvloed.

Plaats een reactie