Niet op grond van zijn daden

Romeinen 9:1-13

Paulus is zich in de loop van de tijd steeds meer af gaan zetten tegen zijn landgenoten de Joden en de Joden zijn zich steeds meer gaan afzetten tegen Paulus. Paulus werd door de Joden als een oproerkraaier gezien, een sectariër die hun veilige bestaan in het Romeinse Rijk in gevaar bracht. De Joden hadden zich daar een plaats verworven naast andere godsdiensten. Ze werden soms nog wel als atheïsten gezien omdat ze geen beeld van hun God hadden en de andere goden niet wilden aanbidden, maar omdat ze hun eigen gebedsruimtes hadden, regelmatig daar samenkwamen en konden bidden waren ze een religie, zij het van een rare soort. Die Paulus fietste daar maar doorheen. Die wilde dat die Joodse gemeenschappen zich gingen bemoeien met de Heidense wereld er om heen. Ook die Heidenen moesten mee gaan doen met de Wet van Mozes, in de zin van heb-Uw-naaste-lief-als-Uzelf.

Dat was volgens die Paulus het hart van de Wet van God en alle andere wetten en voorschriften konden ze vergeten. Die golden misschien voor de Joden maar niet voor de Heidenen. Het vormen van gemeenschappen van Joden en Heidenen die met elkaar gingen delen van bezit en inkomen had tot gevolg dat die Heidenen ook de goden gingen mijden die in het Romeinse Rijk talrijk aanwezig waren. Het ergste was nog dat ze ook de beelden van de Romeinse Keizer niet meer wilden aanbidden als die zich weer eens tot god hadden uitgeroepen. Dat was gezagsondermijnend. Van die Paulus moesten ze dus steeds minder hebben, die was maar gevaarlijk. Paulus had het daar maar moeilijk mee.Hij was afkomstig uit Turkije, was wel geboren uit Joodse ouders maar had in Israel jarenlang toch heel veel moeite moeten doen om er bij te horen. Hij had zelfs voor rabijn gestudeerd bij een van de meest vooraanstaande geleerden, Gamaliël. En nu hoorde hij er niet meer bij. Zijn verzuchtingen in het gedeelte dat we vandaag lezen worden daardoor begrijpelijk. Het volk Israël had immers van oudsher al vreemden in zich opgenomen. Het was ook vanouds God geweest die had bepaald langs welke lijnen het volk zou groeien en wie er wel en wie er niet bij zou horen.

Nu was er de kans om de hele wereld mee te krijgen, om alle volken zich te laten keren naar Jeruzalem zoals vanouds was beloofd en nu deden juist de kinderen van Israël daar niet aan mee. Dat was een geweldige teleurstelling. Het geloof in de enige God, het houden van de enige Wet die telt, moet toch voortkomen uit Israël. De kinderen van Esau, de Edomieten, waren toch ook kinderen van Abraham maar die hoorden er niet bij. Wij mogen blij zijn met een God die ons de Jood Paulus stuurde. Wij mogen dankbaar zijn dat we onze naaste lief mogen hebben als onszelf, dat we geleerd hebben te delen van hetgeen wij hebben met onze naaste. Misschien wel omdat we het ook het volk Israël moeten voordoen zodat zij het opnieuw leren en vrede sluiten met de Palestijnen. Wat de bedoeling ook moge zijn, we kunnen vandaag weer laten zien dat Paulus geen ongelijk had.

Plaats een reactie