Rechters 1:22-2:5
De deling van het land Palestina zal nog wel even in het nieuws blijven, er wordt per slot van rekening al sinds 1948 om gevochten. En dan is het goed eens terug te lezen hoe het ook al weer ging, dat delen van het land toen het volk Israel er binnentrok en er ook al Palestijnen woonden. Nu is de Bijbel geen geschiedenisboek, net zomin als het een natuurkundeboek, of een biologieboek, of een aardrijkskundeboek is. De verhalen die in de Bijbel staan gaan over de toepassing van de Wet van de Woestijn, het hart van de Joodse religie die volgens het verhaal van het volk Israel in de Sinaï woestijn was ontdekt.
Die Wet heeft als hart de boodschap: “Je moet God liefhebben boven alles en het tweede daaraan gelijk is je naaste liefhebben als jezelf”. Is dat dan terug te vinden bij de manier waarop dat volk uit de woestijn bezit nam van het beloofde land? Lees zelf maar.
In de eerste plaats is er dus geen sprake van een koning of generaal, zelfs nog niet van een Rechter of Richter. Niemand is er baas en niemand oefent macht uit om te laten gebeuren wat men wil laten gebeuren. Er zijn bestaande volken en de stammen van Israel die hun plek willen innemen. Soms verzetten mensen zich, die willen de rijkdom niet delen, die mensen worden bevochten. Zo is er een man uit de plaats die men “huis van brood” noemt, Beth-El in de Statenvertaling, Betel in de Nieuwe Bijbel Vertaling. Die man hielp de nakomelingen van Jozef. Jozef had volgens het verhaal op zijn vlucht naar zijn oom Laban de steen waarop hij had geslapen met olie gezalfd en de naam Betel gegeven. De dorpsgenoten van de man erkenden dat niet, die dorpsgenoten werden dus verslagen en de man en zijn familie werden gespaard. Hij vluchtte wel naar het buitenland staat er dan.
Maar van veel stammen en volken staat er dat ze gingen samenwonen. Soms moesten mensen nog wel tot hulp worden gedwongen maar veel vechten hoefde eigenlijk niet. Samenwonen van verschillende volken kan dus wel. Het zal niet gemakkelijk gaan, er ontstaan voortdurend spanningen, maar als je werkelijk samen wil delen dan moet het gaan zegt dit verhaal ons. Het volk Israel liet ook de vreemde goden bestaan in het land waarin ze gingen wonen, en dat zouden ze weten ook. Wij maakten supermarkten waar je vrij in en uit kon lopen, en dus zonder betalen van alles mee kon nemen. Winkeldiefstal was dus een van de eerste grootstedelijke problemen waar we tegen aanliepen. Vervolgens moesten er poortjes komen en labels en mensen die met beveiliging zijn belast. We blijven de illusie handhaven van een open winkel met goederen die voor het grijpen liggen maar doen er alles aan om de goederen ongrijpbaar te maken.
We maakten onze auto’s zo snel dat ze sneller konden rijden dan eigenlijk mocht, en dus gingen er mensen dood aan snelheidsovertreders. Dus komen er nu snelheidsbegrenzers op de markt en blaaspijpjes die de motor blokkeren als je teveel hebt gedronken. Voor bromfietsen worden zelfs opvoersets verkocht, en dus gaan er kinderen dood aan bromfietsongelukken en moeten jongeren helmen op en rijbewijzen halen. We schijnen ongebondenheid te vaak te verwarren met vrijheid. Als iedereen nu maar alles mag dan wordt iedereen gelukkig.
Het heeft heel lang geduurd voordat Paulus opschreef dat alles weliswaar geoorloofd is maar niet alles goed is voor een mens. De maat van de liefde voor mensen, en zeker de liefde voor zwakke mensen is nog steeds niet onze richtlijn. Maar wellicht zijn onze voedselbanken de altaren van deze tijd waarop de welvaartsmaatschappij offers brengt aan de God van liefde, zoals het volk Israel ook ging offeren toen ze was gewaarschuwd. Dat offeren van Israel was immers delen met armen en vreemdelingen in een maaltijd.