Ze krijgen het allemaal terug.

Jesaja 65:1-7

Nood leert bidden zeggen ze wel eens. Maar als het volk teruggekeerd is uit de ballinschap is de nood nog helemaal niet voorbij. Het gedeelte dat we vandaag uit boek van de profeet Jesaja lezen is geschreven na de terugkeer uit de ballingschap. Dat moet dan een derde Jesaja zijn want de eerste schreef vlak voor de ballingschap, de tweede schreef in de ballingschap en dus moet er een derde geweest zijn die na de ballingschap schreef. In de wetenschap heet die Trito-Jesaja. In het hoofdstuk hiervoor heeft hij de noodkreet van de teruggekeerde ballingen weergegeven, alles is kapot, tot aan de Tempel in Jeruzalem toe, zou God niet een handje kunnen helpen om de nood te lenigen? Daar moet je dus op die manier niet bij de God van Israël mee aankomen. Die God is altijd te raadplegen, ook al zoek je die God niet toch is die God te vinden, al aanbidt het volk die God niet, eigenlijk zegt die God voortdurend: “Hier ben ik”. Waar zit dan de communicatiestoornis? Ook dat wordt in dit Bijbelgedeelte uitgelegd. Het volk volgt eerst een eigen weg, luistert naar eigen ingevingen. De Baäl cultus, waarbij geofferd wordt op de akkers en in de tuinen om vruchtbaarheid bij een God af te smeken, gaat gewoon door, zelfs met wierook op kostbare branders van aardewerk. Ook wordt er kennelijk contact met de doden gezocht en verbergt men zich ’s nachts uit angst voor demonen. Maar het ergste is dat van de spijswetten van Israël al helemaal niets terecht komt. Er wordt zelfs varkensvlees gegeten en het gescheiden koken van zaken zoals voorgeschreven is helemaal uit de cultuur verdwenen. Allemaal zaken, zo staat hier geschreven, die vragen om een veroordeling van het volk in plaats van hulp. Een volk waarvan de voorouders al wierook brandden op de bergen, die andere goden aanbaden op de heuvels, een volk dat in ballingschap was, kon terugkeren en niks geleerd blijkt te hebben. Wat moet je er mee? Wie zoals dit volk wind zaait zal storm oogsten. We komen daar de komende dagen op terug, eerst natuurlijk de vraag wat het volk anders had kunnen doen, misschien anders had moeten doen. Die opmerkingen over het eten van varkensvlees wijzen al in een bepaalde richting: de spijswetten uit de Tora. En dan wordt ook de bedoeling van die spijswetten duidelijk, als je je daar aan houdt dan denk je vast ook aan die andere wetten en ga je die ook toepassen. Die Wet die zegt dat je je naaste lief moet hebben als jezelf, de Wet die zegt dat er maar één God is, de God van Israël en dat offeren in de Tempel betekent dat je een maaltijd houdt met je familie, de Tempeldienaars, de armen en de vreemdelingen die bij je zijn. De God die zorgt dat er altijd voor iedereen genoeg te eten is als je maar voor elkaar zorgt en met elkaar deelt is de God van Israël. En als je dat niet doet loopt het slecht met je af. Dat zijn zaken die ook wij ons moeten aantrekken. Een goed en rechtvaardig sociaal beleid is dus een goddelijke opdracht. Bewustwording van hoe wij aan ons eten komen en hoe wij met dieren omgaan hoort bij de manier waarop gelovigen willen leven. Niet onze eigen partikuliere nood moet ons leren bidden maar de nood van de armen op de aarde, de nood van de aarde zelf. Dan is die God van Israël te raadplegen en te vinden, ook vandaag weer.

Plaats een reactie