Er ging een kracht van hem uit

Lucas 6:12-26
 
De keus van de twaalf zoals die door de schrijver van het Lucas Evangelie wordt geschetst roept eigenlijk weer nieuwe vragen op. We hebben het al eens over de beschrijving van die keuze in het Evangelie van Marcus gehad en ook Mattheus heeft er zo z’n eigen verhaal over. Alle drie de evangelisten willen wellicht iets anders vertellen. Lucas heeft het heel nadrukkelijk over afgezanten, zendelingen, die werden gekozen. Na de dood van Jezus van Nazareth moesten immers een aantal mensen in de nieuwe massabeweging gezag krijgen en die beweging uitbreiden. Gezag ontleend aan een opdracht van Jezus van Nazareth zelf had natuurlijk de hoogste waarde. Die afgezanten staan bij Lucas echter niet boven de menigte maar er tussen. Heel nadrukkelijk wordt verteld dat Jezus van Nazareth de berg afkwam, zoals eens Mozes van de berg af kwam. Jezus bad nooit in het openbaar, maar trok zich altijd terug om te bidden. Dat gaat nu eenmaal beter in de stilte dan in de drukte vooraan in de kerk, op de TV of de hoek van de straat. Gezanten die mooi bidden zodat iedereen het kan horen, ja die zelfs oproepen om met hen mee te bidden tot God, zijn dan ook geen afgezanten van Jezus van Nazareth. Het beeld van het genezen van mensen in een grote menigte en van een grote menigte van mensen is iets wat typisch voor het Evangelie van Lucas is. Zo typisch dat Lucas een eeuw later nog als arts werd benoemd. Of hij dat ook werkelijk geweest is weten we niet, net zo min als we weten dat de schrijver van dit Evangelie ook werkelijk Lucas heeft geheten. Die naam is er waarschijnlijk veel later aan verbonden. Het ging de schrijvers van de vier Evangelieën dan ook niet om eigen eer, om “kijk eens wat mooi ik kan schrijven over Jezus van Nazareth”, maar om die boodschap. En vooral om al die mensen die eindelijk eens van die ellendige eigenschappen af wilden die hen tegenhielden om gewoon mee te doen in de samenleving en zich in te zetten voor de armen en verdrukten zoals de Wet van de Woestijn hen ooit had voorgeschreven. Die mensen verzamelden zich rond Jezus van Nazareth, zijn afgezanten, zijn leerlingen en iedereen die met die beweging mee wilde doen. Die nadruk op de Liefde maakte dat er kracht van Jezus van Nazareth uit ging. Nooit hoefde je je buitengesloten te voelen. Nooit had je het gevoel niet mee te kunnen komen, niet gezien of niet gehoord te worden. Nee: lammen gingen lopen, blinden konden zien en doven konden horen werd er gezegd. Mee doen in een beweging die zich bekommerd om medemensen kunnen we nog steeds. Arme mensen weten misschien wel het beste hoe dat moet. De armen weten hoe het is om door de woestijn te trekken, je hebt elkaar en de liefde voor elkaar, meer dan hard nodig. Voor de Bijbel is arm zijn geen ideaal, uiteindelijk is het Koninkrijk van Liefde voor armen weggelegd. Rijken vergeten nu eenmaal vaak hun rijkdom te delen. Dat er armen zijn komt ook omdat er rijken zijn die de armen geen kansen geven. Juist de mensen die opkomen voor de armen en die de rijken aanspreken op hun plicht te delen worden verguisd. Jezus van Nazareth wist dat en spreekt hen in dit gedeelte moed in. “Gelukkig zijn jullie” vertaalt de Nieuwe Bijbelvertaling. “Zalig” heette dat in oudere vertalingen en trouwens ook nog in de Naardense Bijbel. “Makarios” staat er in de oorspronkelijk griekse tekst en ouderen onder ons denken gelijk aan een Cypriotische Bisschop die zijn volk vrij maakte van Griekse en Turkse overheersing en naar onafhankelijkheid voerde. Hij moest wel toestaan dat een klein Turks deel van zijn eiland zich ook onafhankelijk verklaarde en dat conflict beïnvloed nog de ontwikkeling van de Europeese Unie. Het woord Makarios heeft met geluk te maken maar ook met voorspoed. Daarom is het woord zalig verlaten. Zalig klinkt nu te veel als uiting van genot, we hebben zalig gegeten en gedronken. Met dat genot heeft het niets meer te maken. Wel met voorspoed want met armen kan het alleen nog maar beter gaan. Voorspellen dat de armen voorspoed te wachten staat is eenvoudig, slechter kan het niet gaan en alles wat maakt dat het beter gaat is voorspoed. Ooit verdeelde Jozua het land Israel onder alle gezinnen. Ieder gelijk, en ze spraken af dat elke vijftig jaar teruggekeerd zou worden tot dit uitgangspunt. Armoede die in de tussentijd zou ontstaan zou niet uitzichtloos behoren te zijn.En ook in ons land zou armoede niet uitzichtloos hoeven te zijn en voorspoed niet afhankelijk van toevallig voorbijkomende werkgevers. Bij de komende verkiezingen kunnen we gelukkig weer letten op “gerechtigheid doen voor de armen”, daar zal het dan maar om moeten gaan. Dan wordt ons land misschien een klein beetje een begin van het Koninkrijk van God

Plaats een reactie