Weduwen en vreemdelingen doden ze

Psalm 94

We zingen vandaag een psalm mee waarin de God van Israël gesmeekt wordt de hoogmoedigen, de goddelozen, de uitbuiters en onderdrukkers eindelijk eens het loon te geven dat ze verdienen. Hun hebzucht zorgt er voor dat zwakken en de minsten in de samenleving sterven en geen deel van leven hebben. Let op dat in deze Psalm op een bijzondere manier ook over vreemdelingen wordt gesproken. Ze staan in dezelfde zin als de Weduwen, hun positie in de samenleving is even zwak als de weduwen, als kinderen zonder vader. Niemand die ze recht verschaft, niemand die hen verlost uit hun ellende, uit hun armoede. Ze kennen geen vertegenwoordigers in de Poort, daar waar recht wordt gesproken, daar zitten de mannen van de stad bijeen om recht te verschaffen aan een ieder die recht zoekt. Maar weduwen, kinderen zonder vader en dus ook de vreemdelingen hebben daar geen stem, geen vertegenwoordiger. Het is de psalmdichter die zich gedwongen ziet bij God voor hen te pleiten.

Soms roept de Bijbel God aan om de mens tot nadenken te stemmen. Want als God kan zien omdat die ogen geschapen heeft en kan horen omdat die oren geschapen heeft zou de mens die van die God die ogen en oren heeft gekregen dan zelf ook niet horen en zien? De ellende zien van de armen, van de vreemdelingen, de smeekbeden om recht horen van de weduwen en de vreemdelingen? Het is daarom dat de Psalmist ons er op wijst dat je als mens pas gelukkig wordt als je je naaste lief hebt als jezelf, als je een rechtvaardige bent, mensen tot hun recht weet te laten komen, kortom als je de wet en de leer van de God van Israël weet te volgen en je daardoor weet te laten leiden. Je hoeft niet bang te zijn dat je broeder of zuster voor zijn of haar tijd zal sterven. Je hoeft niet bang te zijn dat zij die willen korten op de inkomens van de armsten, die jacht willen maken op de vreemdelingen en hen alle rechten willen ontzeggen uiteindelijk zullen winnen. Ze zullen van binnenuit vergaan.

Deze Psalm is een lied van hoop en vertrouwen, hoop dat het toch ondanks alles goed zal komen en vertrouwen op de richtlijnen voor de menselijke samenleving als grondslag voor een rechtvaardige samenleving. Volgens die richtlijnen worden rechters gekozen, zij die de armen vertrappen en de vreemdelingen onrecht willen aandoen zullen daarvoor zelf gestraft worden. Natuurlijk gaat dat niet vanzelf. Het is niet zo dat we met de Psalmist een liedje mee moeten zingen, onze ogen moeten sluiten en de handen vouwen en dan amen roepen en het is voor elkaar. Als God gesproken heeft en ons zijn Wet en zijn Leer heeft gegeven, als wij weten dat we mogen horen op zijn Woord en mogen zien op zijn machtige daden mogen we dan niet zelf in beweging komen om de naaste recht te doen, zelf de weduwe en de wees in bescherming nemen, zelf de gastvrijjheid betrachten waar de vreemdelingen onder ons recht op hebben? Elke dag mogen we dat weer opnieuw doen, ook vandaag.

Plaats een reactie