Trouw omhult u als een mantel.

Psalm 89

Vandaag zingen we een lied uit de bundel Psalmen dat niet aan David wordt toegeschreven maar aan Etan uit de familie van Ezra uit de stam van Juda. Die Etan wordt in het boek Kronieken beschreven als een wijze. Later was er ook een koor van Levieten bij de Tempel die zich naar Etan had genoemd. De dichter van deze psalm heeft zich afgevraagd hoe het nu kwam dat die David zoveel verkeerde dingen kon doen, zoveel oorlogen kon voeren en bloed kon vergieten en toch de lieveling van God kon blijven. Ja het imago kon krijgen dat uit zijn koningshuis uiteindelijk de bevrijder van Israël, de definitieve bevrijder van de armen, de slaven in de wereld, kon voortkomen. En de Psalm noemt twee eigenschappen van de God van Israël die daarvoor bepalend zijn geweest. David zelf komt er dus niet aan te pas, die kon maar al te blij zijn dat door zijn falen die eigenschappen bij de God van Israël werden ontdekt. De eigenschappen waren “trouw” en “goedheid”. Als die eigenschappen worden geplaatst tegenover het gedrag van David dan is het dus niet de God van Israël die het bloed vergoten heeft in de oorlogen van David, dan is het niet de God van Israël die het volk strafte na de volkstelling van David, dan is het niet de God van Israël die de man van Bathseba de oorlog instuurde en bevel gaf hem zo in te zetten dat hij zou sneuvelen, dan in is het dus niet de God van Israël die zo vaak gezorgd heeft voor het leed en de ellende die het volk en het gezin van David overkwam tijdens zijn regering. Het zijn de mensen zelf die steeds afwijken van de weg die de God van Israël heeft gewezen. Het zijn de mensen die ten strijde trekken en geen vrede weten te bewaren. Het zijn de mensen die de eerste willen zijn en de beste, die zich meer willen achten dan een ander en daar alles voor over hebben. Het zijn de mensen die de armen vergeten en de vreemdelingen onrecht aandoen. Maar het is de God van Israël die telkens weer de mensen de kans geeft opnieuw te beginnen. Die trouw blijft aan zijn doel een nieuwe aarde te scheppen, een aarde waar alle tranen gedroogd zijn en waar alle mensen recht wordt gedaan. Het aardige is dat de Psalm een aantal voorstellingen heeft waar Joden, Christenen en Moslims later tegen te hoop zijn gelopen. Hier wordt de God van Israël beschreven als de grootste in de raad der goden. Een voorstelling die in Babel nogal werd aangehangen. Alle goden die daar aanbeden werden kwamen regelmatig bijeen en hadden een voorzitter voor hun vergadering. Volgens de Babiloniërs was dat Mardoek de stormgod, maar volgens de dichter van deze Psalm was dat de God van Israël. Want die God was eigenlijk de enige echte God, de enige God waar je wat aan had. Dat was de God die regels had gegeven waardoor recht en gerechtigheid konden gebeuren, waardoor mensen het goede konden doen en niet dan het goede. Die God is de heerser in hemel en op aarde. Die God had zich een koning uitgekozen die, ondanks alle menselijke fouten, zich naar die regels wilde voegen. En als alles tegenzit, als je ver van de weg van die God bent afgeweken dan mag je er op rekenen dat het weer goed zal komen met je land en dat je de regels van recht en gerechtigheid weer opnieuw mag invoeren. Dat mag in ons land dus ook weer opnieuw, desnoods vandaag, begin er maar mee.

Plaats een reactie