1 ¶ De HEER zei tegen mij: ‘Zelfs al zouden Mozes en Samuël voor mij staan, dan nog zou ik dit volk geen gehoor geven. Stuur het weg, laat het uit mijn ogen verdwijnen. 2 En als ze je vragen waar ze naartoe moeten, zeg dan: Dit zegt de HEER: Wie bestemd is voor de pest-naar de pest, wie bestemd is voor het zwaard-naar het zwaard, wie bestemd is voor de honger-naar de honger, wie bestemd is voor het ballingsoord-naar het ballingsoord. 3 Ik zal vier machten op hen afsturen-spreekt de HEER: het zwaard om te doden, honden om weg te sleuren, roofvogels en wilde dieren om te verscheuren en te verslinden. 4 Om wat koning Manasse van Juda, de zoon van Hizkia, in Jeruzalem heeft gedaan, maak ik hen tot een afschrikwekkend voorbeeld voor alle koninkrijken op aarde. 5 Jeruzalem, wie is nog met je begaan, wie zal om jou een klaaglied aanheffen, wie zal nog naar je toe komen en vragen hoe het met je is? 6 Je hebt me verlaten-spreekt de HEER -, je hebt me de rug toegekeerd. Daarom hef ik mijn hand op en sla ik je neer. Ik ben mijn mededogen moe. 7 Ik verjaag je uit de steden van het land, ik beroof je van je kinderen. Ik zal mijn volk ombrengen, want het heeft zijn leven niet gebeterd. 8 Er zullen meer weduwen zijn dan zandkorrels aan de zee. Op de moeders van jonge soldaten stuur ik geweldenaars af, op het heetst van de dag. Ik tref hen onverhoeds met angst en ontzetting. 9 Moeders die zeven kinderen hebben gebaard zullen bezwijken en in onmacht vallen. Hun zon gaat onder op klaarlichte dag, ze worden van hun hoop beroofd en staan te schande. En wie het overleeft, lever ik uit aan het zwaard, geef ik aan zijn vijanden prijs- spreekt de HEER.’ (NBV)
Nood leert bidden. Mensen worden nog wel eens opgeroepen hun ellendige situatie onder ogen te zien en als ze het moeilijk hebben op hun knieën te vallen en God in hun nood aan te roepen. Helpt dat dan? Belooft de Bijbel dat God mensen in hun particuliere of eigen nood te hulp zal komen? Het lijkt er niet op als je dit gedeelte uit het boek van de profeet Jeremia leest. Het volk staat voor de Tempel God aan te roepen. Jeremia is daar om het volk het Woord van God te brengen. Het volk vertrouwt op de God van Israël die zijn kinderen nooit in de steek zal laten. Maar zo is God niet. Wie ook namens het volk de hulp van God zou inroepen het zou niet helpen. Natuurlijk God had naar Mozes geluisterd. Ook Samuël had zich het vuur uit de sloffen gelopen om het volk namens God de hulp te brengen die het nodig had. Twee maal moest er een koning gezalfd worden. Maar nu zou geen profeet en geen priester God kunnen vermurwen dit volk te helpen. Als het volk vraagt waar het dan heen moet dan is het antwoord dat het God koud laat, ijzig koud klinkt het dat er vele manieren zijn om dood te gaan, de pest, het zwaard, de hongerdood en de ballingschap.
Het zou uiteindelijk de ballingschap worden. Maar daarvoor zouden velen door het zwaard en door de pest om het leven komen. Wie kijkt naar het volk waartegen Jeremia spreekt, het Juda onder koning Manasse, moet geweldig schrikken. Juda, het volk van de God van Israël, is de schrik voor alle volken geworden. En waarom was dat dan? Want als we willen schrikken van Juda moeten we toch niet doen als Manasse. Die Koning, zo wordt verhaald, vereerde vruchtbaarheidsgoden als Baäl en Asjera, hij vereerde de zon, de maan en de sterren als goden. Het ergste was nog de aanbidding van de god Moloch, daar moest je kinderen aan offeren. Tegenstanders van zijn regiem werden ook omgebracht. Een dergelijk onmenselijk wreed regiem dat het legitimeerde met religieuze argumenten, het moest van zijn geloof, wordt door de God van Israël op de hardste manier veroordeeld. Alles wat met een dergelijke manier van doen te maken heeft moet uitgebannen worden uit de samenleving, weg van de aarde.
Wat er in een dergelijke samenleving overblijft zijn weduwen, die niet alleen man en vader hebben verloren maar ook hun kinderen zijn afgenomen. Dat staat in het tweede deel van de lezing van vandaag. Als nood leert bidden moeten we ons afvragen wanneer wij onze nood herkennen. Niet als de vijand voor de poort staat en we het zelf niet meer redden. Maar als kinderen onnodig sterven, zoals in Afrika omdat niemand een redelijk inkomen voor ze kan verdienen, als vrouwen hun man en hun vader verliezen en kinderloos achterblijven. Als aids voorlichting onbetaalbaar is, als medicijnen te duur zijn, als onrechtvaardige handelsverhoudingen mensen geen kans geven eerlijk beloond te worden voor hun arbeid. Dat wat Manasse deed gebeurd ook in onze dagen. Het geloof in de afgod van de vrije markt gebied dezelfde afschuwelijke gevolgen als Israël voor lief nam in de dagen van Jeremia. De God van Israël roept ons op ons in zijn vrijheid te zetten door te zorgen voor de armsten in de wereld. Daar kunnen we ook vandaag voor werken en voor die nood bidden helpt echt als we er voor werken.