Jeremia 15:10-21
10 ¶ ‘Wee mij! Ach moeder, dat u mij moest baren! Ik wek overal ergernis, iedereen bestrijdt mij. Ik ben niemands schuldeiser, en heb zelf geen schulden, toch word ik door iedereen vervloekt. 11 HEER, ik heb voor hen toch tot u gebeden, voor hen gepleit in tijden van rampspoed en nood? 12 Maar het ijzer en het brons uit het noorden doen hun vernietigend werk.’ 13 ‘Jullie rijkdommen en schatten laat ik plunderen, dat is de prijs voor de zonden die je overal beging. 14 Ik maak jullie tot slaaf van je vijanden in een onbekend land. Want het vuur van mijn toorn slaat uit, de vlammen zullen jullie verzengen.’ 15 ¶ ‘O HEER, u kent mij. Denk aan mij, bekommer u om mij, wreek mij op mijn achtervolgers. Heb met hen niet zo veel geduld dat het mij het leven kost. Weet dat ik omwille van u belasterd word. 16 Telkens als ik uw woorden hoorde, nam ik ze als voedsel tot mij. Uw woorden gaven mij een diepe vreugde, want ik behoor u toe, o HEER, God van de hemelse machten. 17 Nooit was ik in vrolijk gezelschap, nooit heb ik plezier gemaakt. Eenzaam was ik, door uw toedoen, u had mij immers volgegoten met uw woede. 18 Waarom blijft mijn lijden duren, is mijn wond niet te genezen, waarom wil hij maar niet helen? U hebt mij teleurgesteld, als een beek die drooggevallen is.’19 ‘Dit zegt de HEER: Als je bij mij terugkeert en ik je aanneem, zul je mij weer dienen. Als je waardige woorden spreekt, niets onwaardigs, zul je weer mijn zegsman zijn. Laat dit volk zich naar jou richten, jij mag je niet richten naar hen. 20 Ik maak jou voor dit volk tot een bronzen vestingmuur. Ze zullen je bestrijden, maar je niet overwinnen, want ik zal je ter zijde staan om je te beschermen en te redden- spreekt de HEER. 21 Ik zal je redden uit de handen van boosdoeners, ik bevrijd je uit de greep van geweldenaars.’(NBV)
Het valt niet mee als je opnieuw moet beginnen met de God van Israël. Je zou toch verwachten dat hij de kinderen had beschermd die in het vuur werden geworpen. Het gebeurde bij Moloch in de dagen van Jeremia, het gebeurde in Auswitz in de dagen voor ons en het gebeurt bij wrede oorlogen nog in onze dagen ook. Het antwoord van de God van Israël is niet de bescherming van die kinderen maar dood en verderf voor hen die het hebben gedaan of hebben toegelaten. Dat lot zou ons dus ook kunnen wachten. Het enige dat de profeet overblijft is het woord van zijn God, het woord dat mensen moet brengen op een andere weg, op de weg van het leven waarin je houdt van je naaste als van jezelf. Op die weg kan het je niet gebeuren dat kinderen in het vuur worden geworpen, je laat het niet gebeuren en je staat er tegen op. De profeet weet er in dit Bijbelgedeelte van mee te praten. De ellende en de pijn die het bij hem veroorzaakt is zo groot dat hij zelf wenst nooit geboren te zijn. De wanhoop te moeten spreken tegen mensen die niet hebben geluisterd en deze wreedheid geduld en gedaan hebben is zo groot dat hij, net als ooit Mozes deed, smeekt tot God verlost te worden van de taak het volk steeds maar weer de waarheid te moeten voorhouden.
Hoe kan het toch dat, als je wijst op de Weg van de God van Israël, je steeds weer een volk tegen komt dat het tegendeel gaat doen. In onze dagen zijn er zoveel voorbeelden dat als je aan tafel gaat met de vreemdelingen in ons midden, als kerken maaltijden organiseren waarin buurtgenoten van diverse afkomst en diverse religies elkaar leren kennen, mensen tot elkaar weten te komen, dwars door alle verschillen heen en samen gaan werken aan leefbare en veilige buurten en wijken. We zien het, maar we zien tegelijk dat de angst tussen bevolkingsgroepen aangewakkerd wordt en dat de Heidenen in steeds grotere mate zich in ons parlement tegen vreemdelingen kunnen uitspreken. Je wordt er wanhopig van. Een pastor die een wandeling organiseert met toevallige deelnemers uit allerlei kerken en geloofsgemeenschappen komt tot de ontdekking dat mensen werkelijk met elkaar in gesprek raken, zelfs mensen die elkaar in het openbaar verketterd hebben.
De wanhoop van Jeremia kunnen we navoelen als we om ons heen zien en ervaren hoe het goede niet meer van het goede oproept maar schijnbaar ruimte maakt voor het kwade en meer van het kwade. Toch opent het slot van het gedeelte dat we vandaag lezen een ander perspectief. De ballingschap van het volk Israël is onontkoombaar. Maar voor de profeet wenkt een nieuwe toekomst. De God van Israël zal hem niet laten vallen als hij het goede blijft vertellen ook al gaat het schijnbaar onomkeerbaar geheel verkeerd. Als dat volk dan gaat luisteren naar hem dan zal het met dat volk ook goedkomen. Niet naar het volk luisteren, niet toegeven aan de angst voor vreemdelingen, niet denken dat er toch wel wat zit in die kwade redeneringen die zo fraai verwoord zijn, maar blijven bij het woord van God dat je je naaste lief moet hebben als jezelf en het goede moet doen en niet dan het goede. Dat mag voor elk van ons vandaag de richting zijn en de Weg aangeven waarlangs wij moeten gaan vandaag. Dan zal die God ook ons terzijde staan.