Romeinen 12:1-8
1 ¶ Broeders en zusters, met een beroep op Gods barmhartigheid vraag ik u om uzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen, want dat is de ware eredienst voor u. 2 U moet uzelf niet aanpassen aan deze wereld, maar veranderen door uw gezindheid te vernieuwen, om zo te ontdekken wat God van u wil en wat goed, volmaakt en hem welgevallig is. 3 Met een beroep op de genade die mij geschonken is, zeg ik u allen dat u zichzelf niet hoger moet aanslaan dan u kunt verantwoorden, maar verstandig over uzelf moet denken. Denk overeenkomstig het geloof, dat is de maatstaf die God u heeft gegeven. 4 Zoals ons ene lichaam vele delen heeft en die delen niet allemaal dezelfde functie hebben, 5 zo zijn we samen één lichaam in Christus en zijn we, ieder apart, elkaars lichaamsdelen. 6 We hebben verschillende gaven, onderscheiden naar de genade die ons geschonken is. Wie de gave heeft te profeteren, moet die in overeenstemming met het geloof gebruiken. 7 Wie de gave heeft bijstand te verlenen, moet bijstand verlenen. Wie de gave heeft te onderwijzen, moet onderwijzen. 8 Wie de gave heeft te troosten, moet troosten. Wie iets weggeeft, moet dat zonder bijbedoeling doen. Wie leiding geeft, moet dat doen met volle inzet. Wie barmhartig voor een ander is, moet daarin blijmoedig zijn. (NBV)
Vandaag vallen we de brief van Paulus aan de Romeinen binnen. Een belangrijke brief, zeker in de tijd van de hervorming. Volgend jaar is het 500 jaar geleden dat de Hervorming van de Rooms Katholieke kerk begon met de stellingen van Maarten Luther. Hij was daartoe gekomen door het bestuderen van deze brief aan de Romeinen. Paulus heeft het in het gedeelte van vandaag over de vorming van de gemeente. Dat een Christen zichzelf door gebed en studie moest veranderen maar buiten de Christelijke gemeenschap, in de wereld, dezelfde kon blijven is een oud misverstand, we leven niet in twee werelden maar in één wereld, Gods wereld, goed of kwaad. Daarom benadrukt Paulus dat we samen één lichaam zijn, niemand is beter of slechter dan een ander, ieder moet zich bewust zijn wat hij of zij kan en er op uit zijn het beste uit de ander naar boven te halen. Daarom moet je leren denken vanuit het geloof.
De theoloog Karl Barth schreef bij dit vers in het begin van de vorige eeuw dat je daarvoor zeker de krant moet lezen. Daar kun je leren hoe er in de wereld gedacht wordt. In onze dagen lees je daar over de 8 jarige Abiram. Een jongetje met een kwaadaardige hersentumor. Een jongetje dat gaat sterven, zoals nog steeds kinderen sterven aan kanker. Maar volgens onze huidige regering hoort dat jongetje niet de sterven in Nederland maar moet hij naar een ver vreemd land waar weinig medische zorg is en waar dat jongetje eigenlijk ook geen enkele band mee heeft. Velen die volgens het geloof denken zoals Paulus hier aanbeveelt hebben een actie gestart om regering en parlement er van te overtuigen dat Abiram moet blijven. Want het lot van jongetjes als Abiram is de maat die God ons heeft gegeven. Telkens als je we lezen over geweld, over honger, over misbruik van kinderen, over dwang en mishandeling van vrouwen, over oorlog en geweld moeten we ons afvragen of we met z’n allen ons wel tot het uiterste inspannen om dat kwaad de wereld uit te helpen.
Of richten we ons liever op ons eigen welzijn, de hypotheekrenteaftrek voor de rijksten, de prijs van het kaartje voor het concert van het Concertgebouworkest. En denk nu niet dat we samen niet in staat zijn de problemen in de wereld aan te pakken. Kijk eens wat er voor een gaven zijn in een samenleving. De Christelijke gemeente mag daarbij het voorbeeld zijn en Paulus schetst haar ook als zodanig, maar onze samenleving mogen we oproepen dat voorbeeld te volgen. Wie de nood van de armsten en de minsten onder woorden kan brengen en Gods stem daarbij kan laten horen, profeteren noemt Paulus dat, moet dat doen in overeenstemming met het geloof dat God heerst op aarde. Wie kan uitleggen moet uitleggen, wie kan troosten moet troosten. Weggeven doe we zonder iets terug te willen krijgen en leiding geven we om een betere samenleving te krijgen. Wie barmhartig voor een ander is mag daarin blijmoedig zijn. Ik schrijf “mag”, in onze vertaling staat “moet” maar als je barmhartig bent, je hand over je hart weet te strijken, weet dat er geen tegenzin meer over kan blijven alleen maar vreugde over het goede dat je samen met anderen kunt veroorzaken. Samen mogen we er elke dag opnieuw weer aan werken, laten we het ook vandaag weer doen.