Hosea 12:8-15
8 Dat handelsvolk heeft altijd een valse weegschaal bij de hand, het is verzot op afzetterij. 9 Hoor Efraïm zeggen: ‘Maar ik ben toch rijk geworden? Heb ik mij geen aanzien verworven? Wijst mijn winst soms op iets kwalijks dat de naam van zonde verdient?’ 10 Maar ik, de HEER, ben je God al sinds Egypte, en ik laat je opnieuw in tenten wonen, als in de tijd van onze ontmoeting. 11 Ik heb tot de profeten gesproken en talrijke visioenen geschonken; door mijn profeten heb ik je een spiegel voorgehouden. 12 Was Gilead al misdadig, Efraïm is nog dieper gevallen: al die stierenoffers in Gilgal! En al die altaren, als steenhopen aan de rand van een geploegde akker! 13 Jakob vluchtte naar Aram; Israël werd knecht om een vrouw te krijgen, om een vrouw hoedde hij de schapen. 14 Door een profeet leidde de HEER Israël uit Egypte weg, door een profeet werd Israël gehoed. 15 Hoe diep heeft dit volk zijn Heer gekrenkt! Maar het bloed aan Efraïms handen zal de HEER hem aanrekenen, en de smaad die Efraïm hem aandeed zal hij vergelden. (NBV)
Is rijkdom een teken van Gods goedkeuring of juist niet? Dat is de vraag die Hosea ons eigenlijk hier voor legt. Het Noordrijk van Israël, hier Efraïm genoemd, beroept zich er op dat rijkdom op zichzelf geen zonde genoemd kan worden. Ook in onze dagen zijn er voorgangers die beweren dat als je je hart nu maar aan Jezus geeft je vanzelf rijkdom en geluk ten deel zullen vallen. Hosea laat zien dat het tegendeel waar is. Hij had het al gehad over de stamvader van het volk Israël, Jacob die uitdrukkelijk als bedrieger was begonnen. In Gilead had hij een verbond met Laban gesloten alsof door dat verbond de waarheid werd gediend terwijl het Jacob om de dochter van Laban te doen was.
De rijkdom op zich kan soms wel verdedigd worden maar aan wie reken je je rijkdom toe en hoe kom je eigenlijk aan die rijkdom? Je kunt in onze dagen als oliemaatschappij een complete delta in Nigeria vervuilen en onleefbaar maken maar geeft dat jou het recht om te klagen over alle belasting die je moet betalen? De Bijbel heeft geen hekel aan rijken maar een verschrikkelijk hekel aan armoede. Zo lang er armoede bestaat zouden er geen rijken horen te zijn. Hosea wijst op al die profeten die voortdurend opriepen de armen recht te doen en de weduwen en de wees te ondersteunen. Veel rijkom is echter door bedrog en uitbuiting tot stand gekomen. De valse weegschaal was in Israël daarin het meest berucht.
De bevrijding van het slavenvolk uit Egypte heeft iedereen laten zien dat de God van Israël niet de kant kiest van de Farao’s die hun rijkdom tot uitdrukking brachten in het oprichten van grote bouwwerken. Daar mochten de Hebreeën aan werken en daar mochten ze toch blij mee zijn. Maar de God van Israël koos de kant van de slaven, van de mensen die uitgebuit werden en moesten boeten voor een verlangen hun eigen God te dienen. Nu, in de dagen van Hosea, dat volk alle vrijheid heeft om die God te dienen, om armoede te laten verdwijnen is er alleen maar verlangen naar meer winst. In onze dagen moeten zelfs met Kerst de winkels open. In de dagen van Hosea werden stieren geofferd aan valse goden. Sinds Jezus van Nazareth het “wee de rijken” liet horen mogen ook wij ons bezig houden met het verdwijnen van armoede. Niet de winst, het profijt of het gemak staat voorop, maar het onrecht dat mensen wordt aangedaan door ze arm te houden.