Leviticus 4:13-21
13 Als de gehele gemeenschap zonder het te beseffen zondigt tegen een van de geboden van de HEER en onopzettelijk schuld op zich laadt door iets te doen dat niet toegestaan is, 14 moet het volk, zodra het beseft wat het misdaan heeft, een stier aanbieden als reinigingsoffer. De stier moet naar de ontmoetingstent worden gebracht, 15 en daar, ten overstaan van de HEER, moeten de oudsten van het volk hun hand op de kop van het dier leggen en het slachten. 16 De gezalfde priester gaat vervolgens met een deel van het bloed van de stier de ontmoetingstent binnen. 17 Hij moet zijn vinger in het bloed dopen en het ten overstaan van de HEER zevenmaal in de richting van het voorhangsel sprenkelen. 18 Hij strijkt ook wat bloed aan de horens van het altaar dat in de ontmoetingstent staat, in de nabijheid van de HEER. De rest van het bloed giet hij uit aan de voet van het brandofferaltaar, dat bij de ingang van de ontmoetingstent staat. 19 Al het vet moet hij verwijderen en op het altaar verbranden. 20 Hij moet de stier op dezelfde wijze offeren als de stier van zijn eigen reinigingsoffer. Zo voltrekt de priester voor het volk de verzoeningsrite en krijgt het vergeving. 21 Wat er van de stier over is, moet buiten het kamp worden gebracht om daar te worden verbrand, net als bij het offer van de gezalfde priester. Zo hoort het reinigingsoffer van de gemeenschap gebracht te worden. (NBV)
In de loop van de geschiedenis zijn we meer en meer gaan praten over zonde als over een individueel gebeuren. Jij zondigt en ik niet. In sommige kerken worden de leden van de gemeente nog steeds aangesproken op hun individuele zondigheid. In de ene kerk heet het dan dat God je moet laten weten dat je uitverkoren bent, dat jouw zonden zijn vergeven. In een andere kerk heet het dat je Jezus in je hart moet laten wonen, een persoonlijke relatie met God moet aangaan en dan zul je behouden worden. Maar in de Bijbel richt God zich steeds tot een volk, tot een gemeenschap. Er zijn in het Hebreeuws twee woorden voor volk en gemeenschap. In dit gedeelte worden ze allebeid gebruikt. We kunnen als volk of als gemeente zondigen tegen de regels van God zonder opzet. Dat moeten we dan samen goedmaken.
Als je de verhouding met God hebt verstoord dan moet die verhouding herstelt worden. Dat geldt voor burgers, boeren en priesters, zelfs voor de hogepriester. Dat geldt dus ook voor het volk of voor onze kerkelijke gemeente. We zijn die benadering kwijt geraakt. Dat is vaak toch de gemakkelijkste weg. Jij zondigt en ik niet is de indruk die gelovigen en wedergeboren christenen ons willen doen geloven. Dat we samen zondigen komt niet meer op. En daardoor bloeit de onopzettelijke zonde van het volk of de gemeenschap. Hebben wij de vreemdelingen lief? Laten wij de armen tot hun recht komen? Zorgen we zo voor elkaar dat we zelfs als de economie tegen zit we zo veel gespaard hebben om iedereen in leven te houden? Het volk Israël kreeg de raad om in tijden van overvloed silo’s in te richten in elk dorp waaruit in slechte tijden ook de armen en gehandicapten gevoed konden worden.
Het zijn de vertegenwoordigers van het volk, de oudsten, die het offer aan God moeten aanbieden door hun hand op de kop van de offerstier te leggen en het slachten. De hogepriester doet dan de rest. Die rest is hetzelfde ritueel als bij een onopzettelijke zonde van hemzelf moet worden gevolgd. De hogepriester is hier uitdrukkelijk ook de vertegenwoordiger van het volk tegenover de God van Israël. Hij is niet de vertegenwoordiger van God tegenover het volk. Ook voor de hogepriester geldt dat alles wat door mensen over God wordt gezegd voor rekening van die mensen komt. Profeten spreken vaak namens de Heer hun God maar zij baseren zich op de Tora, de eerste vijf boeken van de Bijbel die door Mozes van God zijn ontvangen en die de richtlijnen voor de menselijke samenleving bevatten. De zonden hier genoemd zijn onopzettelijk. In deze dagen voor Pasen, waar veel gemeenten bijeenkomen voor sobere maaltijden, zou het ook goed zijn om samen als gemeente na te denken waar we als gemeente ons schuldig maken aan onopzettelijke zonden.