Een graanoffer

Leviticus 2:11-16

11 Geen enkel graanoffer dat de HEER wordt aangeboden, mag gedesemd zijn. Gedesemd brood en vruchtenstroop mogen niet als offergave voor de HEER verbrand worden. 12 Het mag wel bij de opbrengst van de nieuwe oogst aan de HEER worden aangeboden, maar niet als geurige gave op het altaar worden verbrand. 13 Aan elk graanoffer moet zout worden toegevoegd: het zout, als teken voor het verbond met jullie God, mag bij het graanoffer niet ontbreken. Ook aan de andere offers moet zout worden toegevoegd. 14 Wanneer jullie een graanoffer uit de eerste opbrengst van de nieuwe oogst aan de HEER aanbieden, moeten jullie gries van geroosterd vers graan nemen, 15 er olijfolie over gieten en er wierook op leggen; dan is het geschikt als graanoffer. 16 De priester moet een deel van het graan en de olie en al de wierook verbranden als teken voor de hele offergave voor de HEER. (NBV)

Offers moeten van de hoogste kwaliteit zijn. Alleen het beste is goed genoeg om te delen met de God van Israël. Je bewijst daarmee dat je bereid bent om zelfs het beste dat je van God hebt ontvangen te delen met een ander, met iemand die dat zeer nodig heeft. Daarom mag het brood dat je deelt niet bedorven zijn. Brood met gist of zuurdesem is eigenlijk bedorven voedsel, gezond blijft het maar ongezuurd brood herinnert ook aan de bevrijding uit Egypte. Als je zout toevoegt aan dat ongezuurde brood wordt het nog langer houdbaar. Zout toevoegen aan de offergaven benadrukt dus dat het beste nog niet goed genoeg is voor de God van Israël en dat je bereid bent een stap verder te gaan als het gaat om het voeden van de hongerigen.

Ook vruchtensiroop mag niet aan brood worden toegevoegd, dat is wel lekker maar moet je toch maar niet verbranden. Vroeger werd hier vaak vertaald met honing maar vruchtensiroop was een gebruikelijk voedingsmiddel. Volgens het tweede boek Kronieken werd het overigens wel aan sommige offers toegevoegd. Niet aan het graanoffer. Het graanoffer moet zo zuiver mogelijk blijven. Daarom moet bij het offeren van het eerste graan van de nieuwe oogst het graan eerst geroosterd worden. Alle ongerechtigheid is er dan van af en vervolgens moet het tot zuivere bloem gezeefd worden. Dat is de gierst. Daar gaat dan weer olijfolie overheen en wierook. Dat God niet gevoed hoeft te worden blijkt uit het deel van het graan dat uitdrukkelijk voor de Priester is bestemd. Offers aan God zijn dus bestemd voor een aangename geur.

Nu is het verbranden van graan net als het verbranden van vlees voor de menselijke neus over het algemeen niet echt aangenaam. Maar het herinnert je er aan dat delen altijd weerstand oproept. Je hebt het hele jaar gewerkt voor de opbrengst van je akker, of voor de uitbreiding van je kudde rundvee en dan moet je dat delen. Niet omdat je dan wat terugkrijgt van die God maar omdat alles wat je kreeg bestemd is om te delen. Van de graanoffers is het God zelf die deelt met de Priesters. Die mogen overigens ook het geroosterde vlees van de offers opeten. Er wordt niet geheimzinnig gedaan over het belang dat Priesters hadden bij een goede offerpraktijk. Maar het hele volk had belang bij een goede zorg voor de weduwen en de wees, voor de zieken en gehandicapten, voor de armen. Van die goede zorg werd een volk pas rijk. En dat is tot op vandaag de dag nog steeds zo. De zorg voor de ander geeft ons de meeste kracht.

Plaats een reactie