Leviticus 1:1-9
1 De HEER riep Mozes en zei vanuit de ontmoetingstent tegen hem: 2 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Als iemand van jullie de HEER een offer uit de veestapel wil aanbieden, moet dat een rund, een schaap of een geit zijn. 3 Wie een brandoffer wil aanbieden en daarvoor een rund neemt, moet een mannelijk dier nemen zonder enig gebrek. Hij moet het naar de ingang van de ontmoetingstent brengen, waar de HEER het zal aanvaarden. 4 Hij moet zijn hand op de kop van het offerdier leggen, dan zal zijn offer worden aanvaard als verzoening. 5 Hij moet de stier slachten ten overstaan van de HEER, en de priesters, de zonen van Aäron, moeten het bloed naar het altaar brengen dat bij de ingang van de ontmoetingstent staat en het tegen de zijkanten ervan gieten. 6 Het offerdier moet worden gevild en in stukken gesneden, 7 en de zonen van Aäron, de priester, moeten een vuur op het altaar aansteken en er hout op leggen. 8 De priesters moeten de stukken vlees van het offerdier met de kop en het vet op het houtvuur op het altaar leggen. 9 De ingewanden en de poten van het offerdier moeten met water gewassen worden, en de priester moet alles op het altaar verbranden. Zo is het geschikt als brandoffer, als geurige gave die de HEER behaagt.(NBV)
Vandaag beginnen we in het boek Leviticus te lezen. Eigenlijk heet dit boek Hij Roept, zo heet dat ook in het Hebreeuws, zo staat het in de Hebreeuwse Bijbel. Maar toen dat boek voor het eerst in het Grieks werd vertaald wilde men ook graag uitleggen waar dat boek over gaat. Nu gaat dat boek niet over de Levieten die in de Tent van Ontmoeting de Priesters, de zonen van Aäron, hielpen maar over de taak van die Priesters als dienaren van God en het volk Israël. Het boek gaat over de rol die Priesters spelen in de verhouding God en mens. De Nieuwe Bijbelvertaling laat een aantal begrippen buiten beschouwing en dat is jammer. Dat “iemand van jullie” heet in het Hebreeuws “Adam” de mens. En die mens wil de God van Israël ontmoeten. In het boek Exodus hebben we kunnen lezen dat daarvoor de Tent van de Ontmoeting was gegeven waar God zelf zich had getoond aan het volk.
Maar de mens kan niet zo maar zijn God ontmoeten. Dat was nog wel zo in het Paradijs toen Adam en Eva met God wandelden en dat was misschien ook wel zo geweest met Henoch. Maar Adam, de mens, had gelijk willen worden met God door het eten van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad. Dat door God gegeven Paradijs was gesloten en de mens had de opdracht gekregen zelf de aarde om te vormen tot een tuin van leven, een land dat zou kunnen overvloeien van melk en honing. Dat was te moeilijk. De mens wordt in zijn arbeid en zwoegen tot in haar voortplanting toe er voortdurend aan herinnerd dat de mens God niet is en eigenlijk de richtlijnen van God nodig heeft om een beetje leven te krijgen. Wij hebben ook vandaag de dag de neiging om de aarde weer terug te brengen tot een plaats van wanorde en woestenij.
Voor dat de mens zijn God kan ontmoeten dient er eerst verzoening plaats te vinden. God is God en de mens blijft mens. De God van Israël hoeft niet gevoed te worden door de mens. In tegenstelling tot de goden van de Heidenen is de mens niet een dienaar van God zodat God kan blijven bestaan. De mens heeft alles gekregen van God en mag alles delen. Om dat te laten weten aan God worden er offers gebracht. Nauwkeurig staat hier beschreven hoe en waarom het offer wordt gebracht. Alles wordt verbrand en de geur van verbrand vlees stijgt op naar God. Daar is het teken dat Adam zich wil verzoenen met God door weer mens te worden en God God te laten. Alles is gekregen van God om te delen en om te laten weten dat de mens niet gehecht is aan bezit maar bezit wil gebruiken om God te eren wordt er geofferd. De priesters zorgen er voor dat het zo gebeurd dat God en mens het er uit kunnen horen. God roept en wij antwoorden.