Psalm 52
1 Voor de koorleider. Een kunstig lied van David, 2 toen de Edomiet Doëg naar Saul was gegaan en hem had meegedeeld: ‘David bevindt zich in het huis van Achimelech.’ 3 Wat prijs je het kwade aan, jij held, en smaal je voortdurend op God! 4 Je zint op ongeluk, je tong is het scherpe mes van een bedrieger. 5 Je hebt het kwade lief, meer dan het goede, de leugen meer dan de waarheid. sela 6 Je houdt van woorden die pijn doen, van een tong die bedriegt. 7 God zelf zal je breken, voorgoed, hij zal je grijpen en meesleuren uit je tent, je wegrukken uit het land van de levenden. sela 8 De rechtvaardigen zullen het zien, vol ontzag, en zij lachen hem uit: 9 ‘Kijk die held, die zijn toevlucht niet zocht bij God, maar vertrouwde op zijn rijkdom-zijn toevlucht werd zijn ongeluk.’ 10 Maar ik ben als een groene olijfboom in het huis van God, ik vertrouw op de liefde van God voor eeuwig en altijd. 11 Ik zal u eeuwig loven om wat u hebt gedaan, ik blijf hopen op uw naam, die goed is, in de kring van wie u lief zijn.
Vandaag een lied over een belangrijke gebeurtenis in de verhalen over het leven van koning David. Op de vlucht voor Koning Saul, die jaloers was geworden op David door de militaire successen van David, ging David naar de tent van de samenkomst, de Tabernakel, de voorloper van de Tempel. Daar was de priester Abimelech de baas. In de Tent van de Samenkomst stond een tafel met brood. Aan de God van Israël werd zo getoond dat het volk bereid was haar brood te delen, eigenlijk met de armsten, met de weduwe en de wees. Maar David en zijn mannen hadden op dat moment nog maar één ding, dat was honger. David vroeg daarom om het brood van de tafel met toonbroden. Na enige aandringen geeft Abimelech die. Dat wordt gezien door de Edomiet Doëg die het prompt aan Saul ging vertellen. Het kostte de priesters van de Tent van de Samenkomst het leven.
In de Bijbel staat heel vaak het individu voor het algemene. Zo is het ook Doëg vergaan. In de verhalen die de ronde doen over David en Saul, over goed en kwaad, is Doëg de Edomiet het symbool geworden voor verraders en leugenaars, moordenaars ook die ondanks dat ze zich bewust zijn van hun kwaad doorgaan met moorden. Wat dat was volgens de Bijbel het handelen van Doëg. Hij kreeg de opdracht de helpers van David bij de Tent van de Samenkomst te doden maar de soldaten die hij daarvoor meekreeg weigerden dat te doen. Toen deed hij het zelf maar, hij roeide ze allemaal uit en de bewoners van de stad Nob, waar de Tent stond, er bij. Alleen de Priester Abjatar ontkwam aan de moordpartij en sloot zich bij David aan.
Doëg betekent “bezorgd” en Edom was het volk dat afstamde van Esau, de broer van Jacob die Israël zou worden. Het was dus een broedervolk en Doëg zou zijn broeders van Israël dus moeten hoeden in plaats van uitmoorden, hij valt samen met Kaïn die zijn broer doodsloeg. Volgens de buiten Bijbelse verhalen namen twee Engelen hem zijn verstand af toen hij 34 was geworden , werd zijn ziel verbrand en de as verstrooid. Hij was dus een verrader, een koelbloedig moordenaar en door de Psalmist beantwoord met een ronduit cynisme, een “held” die zijn toevlucht niet bij God had gezocht. Gelovigen worden nog al eens gemaand om netjes te blijven tegen spotters, het lezen van deze Psalm helpt daartegen, je mag gerust terug spotten, de afgodendienaars van het vergoddelijkte menselijk verstand bespotten zoals die de vereerders van het hogere bespotten. Soms is dat nodig om het goede te kunnen blijven doen, want elke dag gaat het toch eigenlijk om het goede te doen en niet dan het goede, ook vandaag weer.