Genesis 42:1-17
Broederliefde is in de geschiedenis vaak geromantiseerd en mooier gemaakt dan het vaak in de werkelijkheid is. Broers die samen in de oorlog gaan zouden onvoorwaardelijk op elkaar kunnen bouwen en de ene broer zou zijn leven over hebben om de andere broer veilig thuis te brengen. Mooie verhalen maar de Bijbel gaat van een dergelijke vanzelfsprekende broederliefde niet uit. In het eerste verhaal over twee broers, Kaïn en Abel, slaat de een de ander dood. Jacob en Esau kregen een diepgaand conflict toen Jacob Esau bedroog over het eerstgeboorterecht en de broers van Jozef stopten hem zonder omhaal in de put en verkochten hem als slaaf. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat Jozef eerst wel eens wil weten waar hij aan toe is als zijn broers ineens om graan komen bedelen. Jozef had immers de verantwoordelijkheid voor het volk van Egypte op zich genomen. Omdat hij gekleed en geschoren was als een Egyptische vorst en een stuk ouder was geworden herkenden zijn broers hem niet. Omgekeerd wel en Jozef merkte direct op dat de andere zoon van zijn moeder, Benjamin, er niet bij was. Waar waren die broers op uit? Was Jacob nog steeds bang dat de broers niet goed voor hun broertje zouden zorgen? Komen ze alleen uit eigenbelang of hebben ze ook iets geleerd, zoals Jozef had moeten leren. Dat zijn droom nu uitkwam en de broers voor hem bogen deerde hem niet, geen “zie je wel” of “ik had toch gelijk”. Nee, Jozef beschuldigd ze van spionage. In het Hebreeuws staat er “verspieder”, hetzelfde woord dat later bij de uittocht gebruikt zou worden voor de mannen die gingen kijken hoe het land Kanaän heroverd zou moeten worden. En Jozef doet dus net alsof de broers voorlopers zijn van woestijnnomaden die Egypte willen veroveren om het graan voor zichzelf te houden. Niet zo vreemd overigens want in de geschiedenis zijn er tal van verhalen over vreemde volken die het rijke en trotse Egypte onder de voet hadden gelopen. Tot na de ballingschap, tot in de tijd van het Romeinse wereldrijk was er oorlog gevoerd tussen Egypte en andere machtige volken. In de tijd van Jeremia zouden een groot aantal Joodse vluchtelingen onderdak vinden in Egypte en daar ook gevestigd blijven. Uit het verhaal van Jozef kunnen ze leren dat ze extra dankbaar mochten zijn daar een veilige plek geboden te hebben gekregen. Uiteindelijk stopt Jozef zijn broers drie dagen de put, in de kerker, dezelfde kerker waarin hij door toedoen van zijn broers terecht was gekomen. Wat zouden die broers nu over hebben voor hun vader en broer? Is er iets van de liefde gedaagd die ze van de God van hun vaderen hadden kunnen leren? Jozef moet het uitzoeken, zoals wij het vaak moeten zoeken achter de woorden en daden van onze machthebbers en vertegenwoordigers. Oplettendheid is geboden, dat leert ons ook dit verhaal.