Klaagliederen 1:1-11
1 Ach, hoe eenzaam zit zij neer, de eens zo levendige stad. Een weduwe is ze geworden, zij die groot was onder de volken, de vorstin van de gewesten is tot slavernij vervallen. 2 Heel de nacht weent zij, haar wangen zijn nat van tranen. Er is niemand die haar troost, niemand van haar vele minnaars; geen vriend bleef haar trouw, allen zijn haar vijandig gezind. 3 Juda is verbannen na een tijd van nood en zware onderdrukking; zij zit neer te midden van de volken, maar vindt geen rust: haar vervolgers belagen haar, drijven haar in het nauw. 4 De wegen naar Sion treuren, er zijn geen feestgangers meer. Haar poorten liggen verlaten, haar priesters zuchten, haar meisjes zijn bedroefd. En zijzelf: bitter is haar lot. 5 Haar vijanden zijn heer en meester, zo zeker van zichzelf. De HEER heeft haar dit aangedaan om haar vele overtredingen. Haar kinderen zijn gevangen weggevoerd, voor de vijand uit. 6 Sion heeft al haar glans verloren. Haar leiders zijn als herten die geen weidegrond meer vinden. Ze zijn gevlucht, van al hun kracht beroofd, voor hun vervolgers uit. 7 Jeruzalem denkt ten tijde van haar nood en haar zwervend bestaan aan alle kostbaarheden die zij vanouds bezat. Toen haar volk in handen van de vijand viel, schoot niemand haar te hulp; de vijanden die haar zagen, lachten om haar ondergang. 8 Haar zware zonden maakten Jeruzalem tot een voorwerp van spot; wie haar eerden, verachten haar, nu ze haar naaktheid zien. En zij, zij kreunt en zucht en wendt zich af. 9 Haar onreinheid kleeft aan de zoom van haar kleed. Dit einde had ze niet voorzien. Ontstellend diep is zij gezonken, er is niemand die haar troost. – HEER, zie toch mijn nood, zie hoe de vijand zich verheft. 10 De vijand heeft zijn hand naar haar kostbaarheden uitgestrekt. Zij moet aanzien hoe het heiligdom betreden wordt door vreemde volken, aan wie u de toegang tot de gemeenschap had ontzegd. 11 Alle inwoners zuchten en steunen, op zoek naar wat brood, ze ruilen hun kostbaarheden voor voedsel, om weer levenskracht te krijgen. -HEER, zie mij, merk toch op hoezeer ik word veracht. (NBV)
Vandaag beginnen we te lezen in het boek de Klaagliederen, één van de vijf feestrollen uit de Joodse traditie. Feesten zijn bij het Joodse volk en in de Christelijke kerk iets anders dan in de wereld. Natuurlijk zijn er feesten met vreugde maar er zijn ook feesten met rouw. De Christelijke kerk kent haar Goede Vrijdag, als de kruisdood van Jezus van Nazareth wordt herdacht en het boek Klaagliederen wordt in de Joodse godsdienst gelezen op de negende dag van de maand av, de jaarlijkse rouw en vastendag waarop de verwoesting van de Tempel wordt herdacht. Het boek is geschreven tegen de achtergrond van de verwoesting van Jeruzalem in 586. Het bestaat uit 5 liederen van elk 22 strofen, voor elk van de letters van het Hebreeuwse alfabet één strofe. De oude Statenvertaling gaf die letters bij elke strofe ook keurig aan, in latere vertalingen is dat weggevallen. Het boek begint dus met de letter a en met het woord dat in onze vertaling Ach heet. Het oorspronkelijke Hebreeuwse boek heet dan ook Ach.
Vroeger dacht men dat de Klaagliederen van Jeremia waren maar moderne geleerden schrijven ze eerder toe aan tempelzangers die niet uit Jeruzalem verbannen waren. Die verbondenheid met Jeremia is zo vreemd nog niet. Die profeet beschreef de zware zonden die volgens het gedeelte van vandaag Jeruzalem tot een voorwerp van spot gemaakt hadden. Volgens Jeremia had men afgodsbeelden in de Tempel geplaatst, stond op elke hoek van de straat een beeld van Baäl en had men in de velden palen geslagen voor Asjera de vrouw van Baäl, moeder aarde, zodat de aarde vruchten zou geven. Als toppunt van schande stookte men een vuur waarin men kinderen offerde aan de god Moloch. Israël had helemaal de godsdienst van de omringende volken overgenomen. Want ja, die godsdienst van Israël was oud en het werd tijd voor iets nieuws. Bovendien was aan die godsdienst zo weinig te beleven. Nergens waren beelden en het belangrijkste was het delen met de armen en het zorgen voor de zwakken. Een beetje versiering in het leven mag dan toch wel en je kunt ook godsdienstig zijn als je een mooi beeld in het centrum van je godsdienst zet.
Een einde als dit, de verwoesting van Jeruzalem en de ballingschap had men niet verwacht. Vreemde soldaten die zo maar de Heilige vertrekken van de Tempel binnenliepen. De bevolking van Jeruzalem die haar kostbaarheden moest ruilen voor voedsel. Daar mogen wij dus ook wel voor oppassen nu we de Ontwikkelingssamenwerking ter discussie stellen en miljarden willen bezuinigen. De armsten in de wereld, de hongerigen, de naakten, de ontrechten, staan niet meer in het centrum van onze regeringsbeleid. Wij moeten het doen met stoken tussen bevolkingsgroepen en met het ontzeggen van het recht aan mensen een gezin te vormen zoals Izaäk en Jakob eens deden, die haalden hun bruiden uit een ver land waar hun voorvaderen hadden gewoond. Of het ook met ons zo slecht zal aflopen is natuurlijk maar de vraag, maar dat we ons mogen schamen voor de hongerdoden die dankzij ons beleid vallen in de wereld is duidelijk. Dat de armen, de vervolgden de slachtoffers van oorlog en geweld bij ons aan de deur kloppen is ook niet meer te ontkennen. Dat we er wat aan kunnen doen door ons extra in te zetten voor de armen in de wereld is ook duidelijk en dat kunnen we elke dag opnieuw doen, ook vandaag weer.