Ezechiël 20:39-44
39Â Luister, volk van Israël! Dit zegt God, de HEER: Loop maar achter je afgoden aan, ga daar rustig mee door als jullie niet naar mij willen luisteren, maar mijn heilige naam zullen jullie niet langer met je offers en afgoden ontwijden. 40Â Want alleen op mijn heilige berg, op de verheven berg van Israël-spreekt God, de HEER mag het volk van Israël mij dienen, iedereen, uit het hele land. Daar zal jullie gedrag mij met vreugde vervullen. De kostbaarste offers, het beste wat jullie te geven hebben, moet aan mij worden gewijd. 41Â Wanneer ik jullie heb weggeleid bij de volken waartussen jullie nu leven, zullen jullie mij als een geurig offer met vreugde vervullen. Ik zal jullie bij elkaar brengen vanuit de landen waarover jullie nu verstrooid zijn, en zo de volken laten zien dat ik heilig ben. 42Â Als ik jullie naar je land breng, het land dat ik onder ede aan je voorouders beloofd had, zullen jullie beseffen dat ik de HEER ben. 43Â Daar zullen jullie denken aan de daden waarmee je jezelf onrein hebt gemaakt. Jullie zullen van jezelf walgen vanwege al het kwaad dat jullie hebben gedaan. 44Â En dan, volk van Israël, als ik met jullie doe wat past bij mijn naam en niet wat bij jullie slechte en verderfelijke daden past, zullen jullie beseffen dat ik de HEER ben-zo spreekt God, de HEER.”’ (NBV)
De kritiek van God op zijn volk lijkt zich vooral te concentreren op het voormalige Noordrijk Israël. Die Heilige Berg staat immers in Jeruzalem, het is de berg Sion waar de Tempel stond. Toen het rijk van David en Salomo zich splitste in een Noordrijk en een Zuidrijk had de Koning van het Noordrijk twee tempels laten bouwen waar het volk van het Noordrijk aan de God van Israël kon offeren. Omdat hij geen Ark van het Verbond had en omdat in Tempels nu eenmaal beelden van een God behoren te staan had hij twee gouden stierkalveren laten maken die als punt van aanbidding van de God van Israël moesten dienen. Het was een afgodendienst die de mensen rond de Tempel in Jeruzalem een gruwel was. Ezechiël was opgeleid tot priester van de Tempel in Jeruzalem en hij was zich als geen ander bewust van de werking van de beeldendienst. Die afgoderij had zich overigens ook in het Zuidrijk gevestigd. Tot in Jeruzalem toe waren de beelden van de Baäl en de Asjerapalen verschenen. De kritiek die hier wordt geleverd geldt dus beide rijken. Maar die kritiek bevat ook een lichtpuntje. Er komt kennelijk weer een tijd dat de Tempel herbouwd zal zijn, dat daar weer de God van Israël, de Heilige Israëls wordt aanbeden. Dat moet de oudsten die bij Ezechiël om raad hadden aangeklopt toch moed hebben gegeven.
Ezechiël vertelt de oudsten dat de God van Israël nog steeds van plan is Israël te gebruiken als licht voor de volken. Maar God zal duidelijker onderscheid maken tussen de dienst die Hij verlangt en de dienst die de drekgoden verlangen. Drekgoden is de letterlijke vertaling van de term voor de afgoden die Ezechiël gebruikt. De Statenvertaling heeft dat zeer plastisch overgenomen. De Tempel op de Berg Sion wordt een lichtpunt voor alle volken van de wereld. Het beste van wat mensen te bieden hebben is daarvoor nog niet goed genoeg. Dan pas zal de God van Israël een welgevallen hebben aan zijn volk. De term welgevallen is bijzonder voor Ezechiël, die smijt niet licht met dit soort vrolijke termen. Op nog een andere plaats in dit boek komt deze term voor en ook dan gaat het er om dat de dienst aan de God van Israël op een zuivere manier plaatsvind. Als die nieuwe Tempel klaar is dan is het verleden niet zomaar vergeten en vergeven. Niks zand erover en we beginnen opnieuw alsof er niks gebeurd is. Wij praten vaak gemakkelijk over vergeven. Maar hier wordt duidelijk dat voor de God van Israël vergeven pas kan als het volk duidelijk heeft gemaakt geleerd te hebben van het verleden en op een andere manier met God verder te willen.
Zo wordt het verhaal over het bezoek van de Oudsten aan Ezechiël ook voor ons steeds belangrijker. Ook wij willen graag raad van de God van Israël over wat we moeten doen. Het antwoord er op staat in de Bijbel, daar wordt het verhaal verteld over onderdrukking en bevrijding, over een God die zorgt voor de minsten, die bij de zwakken is en over de afgoden die er voor de rijken zijn, die je zelf moet maken, de hypes die je gevangen kunnen houden. Slaaf zijn van die goden is een lastering voor de God van Israël, alsof bevrijding niet mogelijk is. Daar licht ook dat grote belang dat aan de Sabbat wordt gehecht. Pas één dag in de week waarop iedereen het werk staakt maakt dat de bevrijding van de goden van winst en profijt zichtbaar wordt. Daarmee wordt ook zichtbaar dat de samenleving bezig is zich in te richten zoals de richtlijnen voor de menselijke samenleving van de God van Israël, zoals de Tora, aangeeft. Misschien moeten we wel stakingen gaan uitroepen als de vrije zondag onder invloed van de afgodendienaars helemaal uit onze samenleving verdwenen is. Niet om God te dienen, maar om de zwaksten te bevrijden uit de slavernij, het geldt nog steeds de arbeid te bevrijden. Elke dag mogen we weer opnieuw met die Tora beginnen. Ook vandaag weer.