Judas 14-25
14 Zij zijn het ook over wie Henoch, de zevende vanaf Adam, geprofeteerd heeft toen hij zei: ‘Ik zie de Heer komen met zijn heilige tienduizendtallen 15 ¶ om over allen zijn vonnis uit te spreken; alle goddeloze zondaars zal hij veroordelen voor alle goddeloze daden die ze in hun goddeloosheid bedreven hebben en voor de harde woorden waarmee ze hem hebben beledigd.’ 16 Ze doen niets anders dan zeuren en zagen, ze laten zich leiden door hun begeerten, brallen maar wat en praten anderen naar de mond om er zelf beter van te worden. 17 Maar, geliefde broeders en zusters, denk aan wat de apostelen van onze Heer Jezus Christus al hebben gezegd: 18 ‘Aan het einde van de tijd zullen er spotters komen, die zich laten leiden door hun goddeloze begeerten.’ 19 Het zijn mensen die verdeeldheid zaaien en alleen op het aardse gericht zijn; ze hebben de Geest niet. 20 Maar u, geliefde broeders en zusters, moet uw leven bouwen op het fundament van uw zeer heilige geloof. Laat u bij het bidden leiden door de heilige Geest, 21 houd vast aan Gods liefde, en zie uit naar de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus, die u het eeuwige leven zal schenken. 22 Ontferm u over wie twijfelen 23 en red anderen door hen aan het vuur te ontrukken. Uw medelijden met nog weer anderen moet gepaard gaan met vrees; verafschuw zelfs de kleren die ze met hun lichaam bezoedeld hebben. 24 (24-25) De enige God, die de macht heeft u voor struikelen te behoeden en u onberispelijk en juichend van vreugde voor zijn majesteit te laten verschijnen, die ons redt door Jezus Christus, onze Heer, hem behoort de luister, de majesteit, de kracht en de macht, vóór alle eeuwigheid, nu en tot in alle eeuwigheid. Amen. 25 (NBV)
Vandaag het tweede en laatste deel van dit kleine briefje dat bijna helemaal aan het einde van de Bijbel staat. Er zijn binnen en buiten de Kerk altijd een heleboel mensen geweest, ze zijn er nog, die het allemaal zeer goed en zeer zeker weten. Binnen de Protestantse Kerken wordt dan vaak op Johannes Calvijn gewezen als iemand die het allemaal zo goed wist. Wel die Johannes Calvijn wijst er op dat die spotters die hier genoemd worden niet pas in een onduidelijke toekomst komen. Of dat de aanwezigheid van spotters die wij aan kunnen wijzen er op duiden dat het einde der tijden nabij zou zijn, maar dat die spotters er zijn sinds de komst van Christus. Die komst was voor Calvijn het begin van het einde van de geschiedenis, maar wanneer die geschiedenis ten einde loopt blijft onbekend. Als we nu de mensen nemen waartegen in het eerste deel van deze brief werd gewaarschuwd, de mensen binnen de kerk die het geloof te eigen bate benutten en we tellen daarbij op de mensen van buiten de kerk die elk geloof ontkennen en bespotten, dan hebben we de brief van Judas aardig samengevat.
Maar wie blijven er dan over? Dat zijn de mensen die niet zo sterk van zichzelf overtuigd zijn. Zij immers zien voor zichzelf niet direct nut in het geloof. Zij antwoorden slechts op de liefde waarvan ze horen. Daar willen ze bij zijn, zo zouden ze ook willen zijn, als Jezus van Nazareth, zoals God mensen roept om te zijn, maar dat verzaken ze zo vaak. Natuurlijk wordt er gesproken over barmhartigheid, de liefde van God. Daar kun je alleen op vertrouwen. Ook in deze brief wordt het weer gezegd dat je uit mag zien naar de barmhartigheid van God. Ondertussen moet je je maar bezig houden met mensen die te lijden hebben van al het kwade in de wereld. De meisjes die verleid worden door jongens die hen willen uitbuiten en ten koste van hen een lui en rijk leven willen leiden, de jonge vrouwen die gedwongen worden in de prostitutie te werken, de jonge jongens die misbruikt worden door volwassen mannen om hun lusten te bevredigen. Verafschuw zelfs de kleding die uitdrukking geeft aan het lijden waarin ze terecht zijn gekomen. Zie het als teken om op te staan tegen dat lijden.
En dan nog iets. Ook in dit kleine briefje wordt over God en wordt over Jezus van Nazareth gesproken als over de Heer van de wereld. Op het eind wordt zelfs gesproken over de luister, de majesteit, de kracht en de macht die die Heer zou hebben. Toch lijkt het er niet op dat het voor gelovigen gemakkelijker wordt als God de Heer van de wereld is. Het kwade verdwijnt niet, God laat het kennelijk toe. Zit dat zo? Het valt te betwijfelen. Het koninkrijk van God is niet zoals de koninkrijken in deze wereld. God is een Heer die zich stelt tegenover al die anderen die zich Heer durven noemen. Daardoor kan elke gelovige zich onttrekken aan elke aardse macht. Wie ook verbied de armen te helpen, op te komen voor de ontrechten, gelovigen worden door het verbod niet getroffen. Dat geeft een kracht die ons altijd weer moet doen opstaan als wij het onrecht ontdekken. Want hoe dan ook, of we het overleven of niet, het zal altijd zo zijn dat het goede het moet winnen van het kwade. Daar valt niet aan te twijfelen. Al die andere beweringen over God en wat we met God aan moeten, twijfel gerust, maar blijf je hand uitsteken naar je naaste, naar de arme en de minste in de wereld. Ook vandaag.