Judas 1-13
1 ¶ Van Judas, dienaar van Jezus Christus en broer van Jakobus. Aan allen die geroepen zijn en aan wie de liefde van God, de Vader, en de bescherming van Jezus Christus ten deel vallen. 2 Barmhartigheid zij u, vrede en liefde, in overvloed. 3 ¶ Geliefde broeders en zusters, het was mijn vaste voornemen u te schrijven over de redding van ons allen, maar ik zie mij nu genoodzaakt u in deze brief op te roepen om te strijden voor het geloof dat voor eens en altijd aan de heiligen is overgeleverd. 4 Er hebben zich namelijk ongemerkt mensen onder u gemengd van wie het vonnis al lang geleden schriftelijk is vastgelegd: goddelozen, die de genade van onze God misbruiken als voorwendsel voor losbandigheid en die onze enige meester en Heer, Jezus Christus, verloochenen. 5 Ik wil u eraan herinneren-ook al weet u dit alles wel-dat de Heer zijn volk weliswaar voor eens en altijd uit Egypte heeft bevrijd, maar later allen die niet geloofden gedood heeft. 6 Denk ook aan de engelen die hun oorspronkelijke positie ontrouw werden en de hun toegewezen plaats verlieten: tot het oordeel op de grote dag houdt hij hen met onverbreekbare boeien in de onderwereld gevangen. 7 En herinner u ook Sodom en Gomorra en de naburige steden. Net als die engelen pleegden ze ontucht en liepen ze achter wezens aan die anders waren dan zijzelf, en nu liggen ze daar als afschrikwekkend voorbeeld, gestraft met een nooit dovend vuur. 8 ¶ En toch doen deze zogenaamde zieners precies hetzelfde: ze bezoedelen hun lichaam, verwerpen het gezag van de Heer en lasteren de hemelse machten. 9 Zelfs de aartsengel Michaël waagde het niet de duivel te beschuldigen en te veroordelen toen hij met hem twistte over het lichaam van Mozes. Hij zei alleen: ‘Moge de Heer u straffen.’ 10 Maar deze mensen lasteren alles waarvan ze geen weet hebben; en wat ze, net als redeloze dieren, instinctmatig wél begrijpen wordt hun ondergang. 11 Wee hun! Ze gaan de weg van Kaïn, net als Bileam geven ze zich voor geld over aan bedrog, en net als Korach gaan ze aan hun opstandigheid ten onder. 12 Ze zijn een schandvlek op uw liefdemaaltijden: ze doen zich schaamteloos te goed en zorgen alleen voor zichzelf. Wolken zonder water zijn het, voortgejaagd door de wind, bomen die zelfs in het late najaar geen vrucht dragen, tweemaal afgestorven, ontworteld, 13 wilde golven op zee die hun eigen schande opschuimen, dwaalsterren die voor eeuwig de diepste duisternis wacht. (NBV)
Vandaag lezen we uit een heel klein briefje, ergens achter in de Bijbel. We zijn er in twee dagen mee klaar. Maar ook dit Bijbelboek is niet zomaar een Bijbelboek. Het heeft een eigen belang en het is goed het gelezen te hebben. Wie de brief precies geschreven heeft weten we niet. De Judas aan wie de brief is toegeschreven was een broer van Jezus van Nazareth. Maar de brief is kennelijk geschreven zo’n 100 jaar nadat deze broer geleefd had. De inhoud van de brief staat echter helemaal in de traditie van de Apostelen. De schrijver ziet in de gemeente een probleem dat de Christenheid altijd zal achtervolgen en bezoedelen. Altijd weer zijn er mensen die het geloof in Jezus van Nazareth en hun positie tot hun eigen genot weten te gebruiken. De vrijheid die het Evangelie biedt misbruiken ze. Behalve het Heb-Uw-Naaste-Lief-als-Uzelf zijn er in het Christendom eigenlijk geen regels. Jezus van Nazareth heeft het kwade overwonnen en dus zijn er altijd weer zogenaamde christenen die denken sterker te zijn als het kwade, er boven te staan. Maar mensen zijn God niet.
De schrijver van de brief is heel goed op de hoogte met de Joodse Mythen en legenden die naast de Bijbel een plek hadden gevonden in de cultuur van Israël en soms ook graag in Griekse en Romeinse kringen werden gelezen en zo een weg hadden gevonden naar de Christelijke gemeenten. Hij haalt onder meer voorbeelden aan uit het boek “De hemelvaart van Mozes” en het “eerste boek Henoch”. In die boeken heeft de Duivel een eigen plaats en gestalte. Maar omdat Joden en Christenen niet geloven in de Duivel, maar geloven in God, hebben die boeken geen plaats gekregen in de Bijbel. Toch zijn in het verband met mensen die beweren het kwade te hebben overwonnen de voorbeelden uit deze boeken op hun plaats. Want ook al heeft God de Duivel overwonnen, voor Christenen in en door Jezus van Nazareth, tonen de Engelen in deze verhalen nog eerbied voor de Duivel. Ze lachen de Duivel niet uit, beschimpen hem niet, dagen hem niet uit, en doen niet of ze hem al verslagen hebben. En als zelfs de Engelen zich hoeden voor de Duivel, hoe zouden mensenkinderen dan kunnen beweren immuun te zijn voor het kwade.
Juist als mensen denken te weten wat goed is en wat kwaad en zelf het kwade denken te kunnen overwinnen en mijden dan denken ze gelijk te zijn aan God. Dat was de zonde waarmee Adam begon, het eten van de boom van kennis van goed en kwaad om daarmee gelijk te worden aan God. Als we willen weten wat het goede is dan moeten we ons voortdurend bij laten lichten door het Woord van God. Al die verschillende verhalen uit de Bijbel werpen een licht op ons leven, lichten ons bij op de Weg die we hebben te gaan. Nooit kunnen we die Weg zelf op eigen kracht gaan. Het zijn altijd de stok en de staf van onze God waarop we moeten steunen. Maar waarop we ook mogen steunen en vertrouwen. Daarom is het goed elke dag weer opnieuw het Woord van God te horen en zijn oproep om de naaste lief te hebben als onszelf, onze broeders en zusters te zien en naar de minsten van hen onze hand uit te steken. Dat is het goede doen en niet dan het goede. Voor het kwade dat we doen kunnen we dan ook echt vergeving vragen. Op naar het goede dus, ook vandaag.