Een vrijwillige gave

1 Kronieken 29:1-9

 1 ¶  Daarna wendde David zich tot de verzamelde Israëlieten: ‘God heeft mijn zoon Salomo uitgekozen, hem alleen, een jongeman nog, zonder ervaring. Zijn taak is zwaar, want de burcht die hij moet bouwen is niet voor een mens bestemd, maar voor God, de HEER. 2  Ikzelf heb me tot het uiterste ingespannen om zo veel mogelijk materiaal voor de tempel van mijn God bijeen te brengen: ik heb goud verzameld voor de gouden voorwerpen, zilver voor die van zilver, koper voor die van koper, ijzer voor die van ijzer, hout voor die van hout, en verder een grote hoeveelheid onyx en edelstenen om in te zetten, mozaïeksteentjes om in te leggen en allerlei andere kostbare gesteenten en soorten marmer. 3  Bovendien, de tempel van mijn God gaat mij zo ter harte, ik stel boven op alles wat ik al voor het heilige huis bijeen heb gebracht mijn hele persoonlijke vermogen aan goud en zilver voor de tempel van mijn God ter beschikking: 4  drieduizend talent goud uit Ofir en zevenduizend talent puur zilver om de wanden van de vertrekken mee te versieren, 5  goud voor de gouden voorwerpen die de ambachtslieden zullen maken en zilver voor die van zilver. Wie van u stelt zich vandaag in dienst van de HEER door een vrijwillige gave te schenken?’ 6  De familiehoofden en de stamhoofden van Israël, de bevelhebbers over de eenheden van duizend en van honderd man en de hoofden van dienst schonken allen een vrijwillige gave. 7  Zij stonden voor het werk aan de tempel van God vijfduizend talent baar goud en  tienduizend gouden munten af, tienduizend talent zilver, achttienduizend talent koper en honderdduizend talent ijzer. 8  Wie edelstenen bezat, stelde ze ter hand aan de Gersoniet Jechiël ten bate van de schatkamer van de tempel van de HEER. 9  Het volk bracht zijn gaven met vreugde, want men was van ganser harte bereid een bijdrage te schenken voor de HEER. Ook koning David was zeer verheugd.(NBV)

Elke Christelijke kerk en groepering kent één gemeenschappelijk gebruik, dat is de collecte. In de Protestantse Kerk Nederland zijn er in de kerkdiensten in het algemeen twee collecten die direct na elkaar worden gehouden. Veel geleerden en dominees vinden die collectes maar bijzaak. Maar wie de collectes goed bekijkt ziet dat ze een wezenlijk onderdeel uitmaken van een kerkdienst. In de eerste plaats zijn het geen offers. Offers als dank voor Gods genade zijn niet op zijn plaats, offers om God ergens voor in beweging te krijgen ook niet. Alles is immers ons toegevallen uit Gods hand. Alles is al van God en hoeft niet nog eens te worden teruggegeven. De twee collectes in de kerkdiensten van de Protestantse Kerk Nederland hebben elk een verschillende bestemming. De ene is bestemd voor de diaconie, de armenzorg en de andere collecte is bestemd voor het laten bestaan van de kerkelijke gemeenschap, alles kost nu eenmaal geld. De gemeente drukt uit een gemeente te zijn waarvan de zorg voor de armsten een wezenlijk onderdeel uitmaakt van die gemeente en de gemeente drukt uit dat zonder de gemeente er eigenlijk ook geen zorg voor de armen is.

De Christelijke kerk stelt zich daarmee in de traditie van de Bijbel. Moest Mozes dit delen nog onderwijzen aan het volk en legde hij daarom de bijdrage voor de Tabernakel verplicht op, Koning David weet dat de Tabernakel alleen een Tempel zal kunnen worden als het volk bereid is alles over te hebben voor de God van Israël. David stelt zichzelf hier tot voorbeeld. De vrijwillige bijdrage wordt niet gevraagd als een door de Koning opgelegde belasting waarvan een mooi paleis kan worden gebouwd en een leger kan worden onderhouden, Samuël had hier tegen gewaarschuwd,  maar de bijdrage is bestemd voor de Tempel van God en de eerste die daar een geweldige bijdrage aan wil geven is de koning zelf. Onderschat de bijdragen niet, David geeft zowel uit de Koninklijke schatkist als uit het door hem zelf verkregen vermogen een fortuin voor de Tempel. Dat het niet gaat om de eer van de Koning maar om de eer van de God van Israël wordt in het Hebreeuws uitgedrukt door voor Tempel het woord burcht te gebruiken. Dat onze God een vaste burcht is zal later in een Psalm in de Tempel worden bezongen en zal in de reformatie die we dit jaar herdenken door Maarten Luther nog eens worden nagezongen.

Maar waar blijft dan die zorg voor de armen in dit schitterende verhaal over de bouw van de Tempel. Die zorg ligt in de relatie die in de leer van Mozes wordt gelegd tussen de Tempel en de zorg voor de armen en de vreemdelingen. De Tempel maakt dat alle onderdanen van de God van Israël gelijk zijn. Natuurlijk zijn er rijken en armen. Als er geen rijken waren zouden de armen nooit worden geholpen en als er geen armen waren dan hadden de rijken niemand meer om mee te delen. de Bijbel heeft dus geen hekel aan de rijken maar vervloekt de armoede die telkens weer een kans krijgt mensen in haar greep te krijgen. Daarom staat in de leer van Mozes dat men tenminste één maal per jaar, het liefst drie maal per jaar, op moet trekken naar het Heiligdom van de God van Israël. Dat zal de Tempel worden. Daar moest elke familie een maaltijd houden voor de familie, voor de priesters en levieten, maar ook voor de armen uit het dorp en de vreemdelingen die bij hen woonden. Dat is een richtlijn die wij uiten in de diaconale zorg. Niet alleen met geld maar ook met inzet van eigen tijd en energie. Tienduizenden gelovigen uit de kerken van Nederland doe vrijwilligers werk voor vreemdelingen en vluchtelingen, werken in de zorg voor zieken en gehandicapten en bezoeken de gevangenen. Door dat zo te doen vragen ze iedereen daar aan mee te doen, u bent ook vandaag weer van harte welkom.

Plaats een reactie