1 Kronieken 29:10-20
10 ¶ Toen loofde David de HEER, ten aanhoren van de hele gemeenschap. Hij zei: ‘Geprezen bent u, HEER, God van onze voorvader Israël, voor altijd en eeuwig. 11 U, HEER, bent groots en machtig, vol luister, roem en majesteit. Alles in de hemel en op aarde behoort u toe, HEER, u bezit het koningschap en de heerschappij. 12 Roem en rijkdom zijn van u afkomstig, u heerst over alles. In uw hand liggen macht en kracht besloten, u beslist wie groot en machtig is. 13 Daarom danken wij u, onze God, en prijzen wij uw luisterrijke naam. 14 Wat ben ik, en wat is mijn volk, dat wij in staat zijn gebleken zoveel kostbaarheden af te staan? Alles is van u afkomstig, en wat wij u schenken komt uit uw hand. 15 Net als al onze voorouders zijn wij slechts vreemdelingen die als gasten bij u verblijven, ons bestaan op aarde is als een schaduw, zonder enige zekerheid. 16 HEER, onze God, al deze rijkdom die we bijeengebracht hebben om voor u een tempel te bouwen voor uw heilige naam, komt uit uw hand en aan u dragen wij die op. 17 Ik weet, mijn God, dat u de harten van de mensen beproeft en oprechtheid verlangt. Welnu, uit de oprechtheid van mijn hart heb ik u dit alles geschonken, en ook uw volk, dat hier bijeen is, heb ik zijn bijdrage met vreugde zien schenken. 18 HEER, God van onze voorouders Abraham, Isaak en Israël, koester dit blijk van de gezindheid van uw volk voor altijd en laat hun hart op u gericht zijn. 19 Geef ook dat mijn zoon Salomo met volle toewijding uw geboden, bepalingen en wetten naleeft en alles in het werk stelt om de burcht te bouwen waarvoor ik de voorbereidingen heb getroffen.’ 20 Daarna droeg David de gemeenschap op de HEER, hun God, te loven. Heel de gemeenschap loofde de HEER, de God van hun voorouders, en knielde neer en boog diep voorover voor de HEER en voor de koning. (NBV)
De overdracht van de plannen voor de bouw van de Tempel en de inzameling voor alles wat nodig is om die bouw te realiseren wordt besloten met een gebed. In onze dagen beëindigen machten nog wel eens met het nalaten van grote bouwwerken. Denk in Frankrijk maar eens aan het Centre Pompidou. Die bouwwerken zijn bestemd om blijvend te demonstreren hoe belangrijk de machtige wel niet was. Zo worden er ook standbeelden opgericht voor belangrijke historische figuren. Dat zijn niet altijd machtige mannen, de stadstimmerman van Alkmaar heeft zijn eigen standbeeld vanwege zijn rol bij Alkmaars Ontzet, maar ze worden door machtige mannen het volk ten voorbeeld gesteld. Die Tempel van Salomo krijgt bij ons gemakkelijk de geur van een monument voor Salomo. Dat was toch de Koning die de Tempel had mogen bouwen. Dat ligt in het verhaal van de Kronieken toch wat genuanceerder. Het is David die het plan heeft gemaakt, het is David die een groot vermogen beschikbaar stelt, het is David die een inzameling houdt zodat niets meer de bouw in de weg staat. Toch is het niet de Tempel van David geworden.
David maakt zelf duidelijk waarom niet hij iets nalaat maar dat ook bij de bouw van de Tempel, het belangrijkste gebouw in het land, de God van Israël zelf centraal wordt gesteld als degene die de bouw mogelijk heeft gebouwd. David drukt dit uit in zijn gebed. Dat begint met een lofprijzing. Alles wat het volk heeft ontvangen behoort aan die God toe. Zelfs het Koningschap en de heerschappij die bij de Koning horen, eerst David en straks Salomo, zijn eigenlijk van God. Roem en rijkdom, waar je koningen aan kunt herkennen zijn niet van deze koningen maar van de God van Israël. Om goed te begrijpen wat David hier tot uitdrukking brengt moeten we even door de vertaling heen weten te lezen. Overal waar over God wordt gesproken staat “HEER”. Daar hebben de vertalers vanouds voor gekozen. In het Hebreeuwse schrift staan hier de vier letters van de Naam van de God van Israël. Omdat Israëlieten de Naam van God niet leeg willen gebruiken spreken ze die Naam niet uit. Ze gebruiken een woord dat Heer betekent maar dat buiten deze plaats nergens in het Hebreeuws wordt gebruikt.
De Naam van de God van Israël betekent iets als “Ik zal er zijn” Omdat ook wij er voor passen de God van Israël voor ons karretje te spannen, onze daden gemakkelijk aan hem toe te schrijven, gebruiken wij ook niet de Naam zelf maar onderschikken wij ons door over Heer te spreken. David maakt duidelijk dat dit ook een politieke keuze is. Als je de God van Israël met Heer aanspreekt dan spreek je uit dat er naast die God geen andere heren kunnen zijn. Dan belijd je dat de “heren”, de machtigen, net zo ondergeschikt zijn aan de ene Heer van de wereld als iedereen anders. Het Bijbelverhaal spreekt dan ook altijd over mensen die de heersende koning tegenspreken en wijzen op dat wat met God was overeengekomen. David werd voor zijn relatie met Uria dan ook fors op de vingers getikt door een profeet. Het is God die ons de rijkdom schenkt die we hebben, niet omdat we zo goed zijn maar omdat we met de armen van deze wereld kunnen delen, omdat we de vreemdelingen kunnen behandelen als behorend tot ons eigen volk, omdat die God dus het goede brengen en niet dan het goede. Daar mogen wij ook die God dankbaar voor zijn. Voor een Koning moet je buigen leren we, maar de enige koning waarvoor je echt moet buigen is de God van Israël, daar mogen we wel wat vaker bij nadenken.