Jeremia 7:12-20
Er wordt over de God van het Oude Testament nog wel eens als over een wreed en wraakzuchtig God gesproken. Deze teksten uit het boek van de profeet Jeremia lijken dat beeld te bevestigen. Nu komt dat ook omdat we de beelden die er in staan niet direct herkennen. Wie weet er nog wat Silo was. We lezen in het boek van de profeet Jeremia en niet in het boek dat Samuel heet en waar dat verhaal staat over Silo. Daar was na de intocht uit de woestijn de Tabernakel terecht gekomen. Dat was de Heilige Tent waarin de ark met de stenen tafelen werd bewaard. Daar stond de Wet van de Woestijn op, het heiligste dat het volk had. Die Wet begint met de vermaning dat je geen andere goden moest dienen. Maar de Priester van Silo en zijn zonen waren dat ongeveer vergeten. Alsof die kist met die stenen platen zelf een God was hadden ze die meegestuurd met het leger toen dat er op uit trok. Dat leger verloor natuurlijk en de kist kwam terecht in de Tempels van de afgoden. De kracht die er van de Wet uitging was echter op zich al zo groot dat de ark op den duur werd teruggestuurd. Maar het prestige, de kracht van Silo was verdwenen. De Koningin van de Hemel is de maan en aanbidding van de maan was bij veel volken in de Oudheid een zeer gewilde godsdienst die in hoog aanzien stond. De Maan zou vruchtbaarheid brengen, daarom stookten de vaders het vuur, waren de vrouwen aan het kneden, koeken in de vorm van kinderen. Daarnaast werd er dan op het land, of op de drempels van huizen plechtig wijn geschonken alsof je de godheid te drinken gaf. Mensen die zo doen vernietigen eigenlijk zichzelf. Ze kennen niet meer de Wet die zegt dat je moet houden van je naaste als van jezelf. En als je in donkere tijden niet op elkaar kunt rekenen, onvoorwaardelijk op elkaar kunt bouwen, dan ga je ten onder. Daarom staat er dat ze zichzelf treffen. Daarom staat er dat alles zal branden en niets zal worden geblusd. Voor de uitvinding van de pomp was men bij het blussen afhankelijk van emmers water die vanaf de bron werden doorgegeven. In een stad konden daar lange rijen voor worden gevormd. Maar als het ieder voor zich is en men naar de Maan roept om hulp in plaats van elkaar te helpen dan komt er van redding en van blussen niks terecht. In onze dagen hebben we soms ook zo’n afgod. Die noemen we dan de overheid. Daar wordt alle redding en hulp van verwacht. Elk probleem dat we tegenkomen wordt aan de vage, anonieme, overheid gegeven om opgelost te worden. In plaats van dat we zelf de handen uit de mouwen steken en zorgen dat de wegen leger worden en de treinen voller, dat we geen goederen meer weggooien maar delen, zelf in gesprek gaan met vreemdelingen om hen hier in te laten burgeren, laten we alles aan de overheid. Bij ons zal het niet meer blijven branden, we hebben een voortreffelijke brandweer, maar de samenleving gaat wel naar de knoppen als we er niet samen aan bouwen in plaats van te bouwen op onze afgod.