Jeremia 7:21-28
Dat moet toch even schrikken geweest zijn. In een wereld waar het ene offer na het andere werd gebracht klinkt het ineens “Ik heb nooit gevraagd om offers, eet zelf je vlees maar op”. Nu hadden ze toch in de Torah, de wetten die vanouds waren overgeleverd, gelezen dat er elke ochtend en elke avond een offer gebracht moest worden. Een deel van het vlees was voor de priester en de rest moest worden verbrand, samen met meel en wijn. Het staat nauwkeurig beschreven in het boek Leviticus. Maar uit het voorgaande was al duidelijk dat de offers in de Tempel van de God van Israel net zo gemakkelijk gebracht werden als de offerkoeken voor de Maan en offers voor de andere goden van de omringende volken. Die offers uit de Wet waren bedoeld om mensen dag in dag uit duidelijk te maken dat ze niks van zichzelf hadden maar alles hadden gekregen. Dat ze dus ook dag in dag uit alles moesten delen. Daarin was de hele wet samengevat: “Heb Uw naaste lief als uzelf” Maar daar werd niet naar geluisterd. Er konden nog zoveel priesters, levieten of profeten komen die weer vroegen om aandacht voor de minsten in de samenleving of die vroegen om te delen wat men had geoogst, steeds weer wilden de mensen alleen een vrome godsdienst, mooie liederen, fraaie gebeden en plechtige offers. Want een mooie godsdienst belooft je voorspoed en rijkdom en succes in het leven. De naaste kwam er niet meer aan te pas. Oprechte woorden komen niet meer over hun lippen. In onze dagen doen mensen niet meer aan godsdienst. Dat is achterhaald zo klinkt het. Wie gelooft er nu nog in een God die je niet kunt zien? Wat heb je aan die oude regels waar toch niemand zich aan houdt? Dat klinkt fraai en modern maar is er veel verschil met de dagen van Jeremia? Ook toen wilde men zich aanpassen aan de moderne omstandigheden. Als alle volken toch de Maan aanbaden dan mocht het volk Israel toch niet achterblijven? De grootmachten uit de dagen van Jeremia waren machtige staten. De hangende tuinen van Babylon, waar onder meer de Maan werd aanbeden, waren wereldwonderen, de legers ononverwinnelijk. Je daarbij aanpassen, niet weglopen voor de cultuur die dominant is, mag toch wel? Het is alsof er niets is veranderd. De Babylonische goden zijn vervangen door het ongeloof. Maar de armsten in de wereld blijven net zo hard lijden als toen. Nu wonen ze in Afrika en sterven van honger, geweld en aids, toen woonden ze gewoon in het land en moesten de armsten zich verkopen als slaven. Nu bouwen de rijkste landen importbeperkende muren, toen regen de rijken akker aan akker en voegden ze huis aan huis. De wil van de God van de Woestijn, de God van heb-je-naaste-lief-als-jezelf, is nog steeds hetzelfde, voor ons nog steeds een reden om die God na te volgen, dat houden van je naaste is pas geloven nietwaar.