Genesis 44:14-34
14 Zo kwamen Juda en zijn broers weer in het paleis van Jozef. Hij was daar nog, en ze vielen voor hem op hun knieën. 15 ‘Wat hebben jullie gedaan?’ verweet Jozef hun. ‘Beseften jullie niet dat een man als ik kan zien wat voor anderen verborgen is?’ 16 Juda antwoordde: ‘Wat kunnen wij u hierop antwoorden, heer? Hoe kunnen we ons vrijpleiten? God heeft de misdaad van uw dienaren aan het licht gebracht. Wij zijn bereid uw slaaf te worden, mijn heer, niet alleen degene bij wie de beker is gevonden, maar wij allemaal.’ 17 Maar Jozef zei: ‘Geen denken aan. Degene bij wie de beker is aangetroffen wordt mijn slaaf, maar de rest van jullie kan in vrede naar zijn vader terugreizen.’ 18 ¶ Juda deed een stap naar voren en zei: ‘Neemt u mij niet kwalijk, heer. U bent als de farao, maar sta uw dienaar alstublieft toe iets tegen u te zeggen, zonder dat u in woede ontsteekt. 19 U vroeg ons, heer, of wij nog een vader of een broer hadden. 20 Daarop vertelden wij u dat we nog een oude vader hadden en een broer die nog jong is; hij werd geboren toen onze vader al oud was. Zijn broer is gestorven, en hij is van de kinderen van zijn moeder als enige overgebleven. Zijn vader houdt daarom veel van hem. 21 U zei ons toen, heer, dat we hem bij u moesten brengen, omdat u hem graag wilde zien. 22 Wij zeiden toen tegen u, heer: “Het is uitgesloten dat de jongen bij zijn vader weggaat, want als hij hem verlaat, betekent dat zijn vaders dood.” 23 Maar u zei tegen uw dienaren: “Als jullie jongste broer niet meekomt, wil ik jullie hier niet opnieuw zien.” 24 Weer thuis bij mijn vader vertelden wij wat u had gezegd, heer, 25 en toen onze vader ons vroeg om hierheen terug te gaan om weer wat voedsel te kopen, 26 zeiden wij: “Dat is onmogelijk. Alleen als onze jongste broer meegaat kunnen we de tocht ondernemen, want we mogen die man niet onder ogen komen tenzij we onze broer bij ons hebben.” 27 Maar mijn vader zei: “Zoals jullie weten heeft mijn vrouw mij twee zonen gebaard. 28 De ene ging bij mij weg en is vast en zeker verscheurd; ik heb hem tot nu toe niet teruggezien. 29 Als jullie nu ook de andere bij mij weghalen en er overkomt hem iets, dan zou ik, die al zo oud ben, door jullie schuld van ellende in het dodenrijk komen.” 30 Dus, heer, als ik bij mijn vader terugkom zonder de jongen, aan wie hij zo verknocht is, 31 dan kan het niet anders of hij sterft wanneer hij ziet dat de jongen er niet is; door het verdriet dat wij hem daarmee zouden aandoen, zou onze oude vader in het dodenrijk komen. 32 Ik heb mij bij mijn vader borg gesteld voor de jongen; ik heb hem gezegd dat hij het mij mijn leven lang mag aanrekenen als ik de jongen niet terugbreng. 33 Staat u daarom alstublieft toe, mijn heer, dat ik als slaaf bij u blijf in plaats van de jongen, en dat hij met zijn broers terugreist. 34 Hoe zou ik immers zonder die jongen naar mijn vader kunnen teruggaan? Ik zou het verdriet dat ik mijn vader daarmee aan zou doen, niet kunnen aanzien.’ (NBV)
Het is Juda die nu de leider is van de broers. Hij is niet de eerstgeborene, dat was Ruben, maar waar Ruben zijn zoons beschikbaar had gesteld als er wat mis zou gaan had Juda zichzelf beschikbaar gesteld. De vraag blijft natuurlijk of iemand zich ook aan zijn belofte houdt. Is er werkelijk iets veranderd? Hebben de broers geleerd dat je desnoods jezelf moet over hebben voor de ander om te kunnen overleven in een kwade en duistere wereld? In dit gedeelte lezen we dat Juda de kans grijpt om inderdaad zijn belofte te houden. Als Benjamin tot slaaf gemaakt dreigt te worden grijpt Juda in, hij biedt zichzelf in de plaats van Benjamin aan en vertelt aan Jozef het hele verhaal. Hoewel, niet het héle verhaal. Hoe Jozef zou zijn gestorven en wat hun aandeel daarin geweest is laat hij buiten beschouwing. Het zou misschien ook een verkeerd licht hebben geworpen op hun bedoelingen en die zijn oprecht. Juda is echt van plan om zich in de plaats van Benjamin als slaaf te onderwerpen aan de plaatsvervanger van de Farao.
Die onderkoning zou zo de macht krijgen over zijn leven en zijn dood te beschikken. De broers staan in die beslissing zwijgend achter hem. En er zit nog een kleinigheid in de manier waarop Juda het verhaal vertelt. De broers die voor Jozef staan zijn zonen van vier vrouwen, Lea en Rachel en de twee slavinnen die zij aan Jacob hadden gegeven. Maar als Juda verteld waarom juist Benjamin zo’n bijzondere positie inneemt laat hij Jacob over Rachel vertellen alsof zij de enige vrouw van Jacob geweest is. Jacob had maar twee zonen. De andere broers hangen er dus maar bij en Juda accentueert hier hun onderdanige positie binnen de familie en het feit dat ze die positie eindelijk hebben geaccepteerd. Van hun verzet tegen die positie was Jozef het eerste slachtoffer geworden. Juda maakt dus waar wat hij zijn vader had beloofd zonder te weten of hij daarvoor ook beloond zou worden. De stam Juda zou veel en veel later de belangrijkste stam worden. In haar grondgebied lag Jeruzalem. In het verhaal dat we vandaag lezen ligt daarvoor de wortel.
De situatie waarin de broers en met name Juda zijn komen te verkeren moet hen doen geloven dat Juda de rest van zijn leven als slaaf in Egypte zal moeten doorbrengen. Een beloning ligt dus niet op hem te wachten. Bij het lezen van dit soort bekende Bijbelverhalen vergeten we nog wel eens dat we de afloop al kennen. Wij weten hoe Jozef gaat reageren en hoe het verder zal gaan met Jacob en zijn zonen. Maar Juda en de broers weten dat nog niet. In dit verhaal wordt ons verteld hoe te reageren ook als we onze fouten hebben ingezien. We zullen de gevolgen onder ogen moeten zien, ons houden aan de andere weg die wilden inslaan en ons niet laten afschrikken door mogelijk negatieve gevolgen. De naaste liefhebben als jezelf hoeft niet altijd een mooi vooruitzicht te bieden. Het mooie van het vooruitzicht is altijd dat wat de naaste door jouw houding wordt geboden. Dat moet voldoende zijn, het was voldoende voor Juda en de broers, zij hielden er aan vast, laten wij het niet loslaten.