Ik heb ontzag voor God.

Genesis 42:18-38

18  De derde dag zei hij tegen hen: ‘Als jullie in leven willen blijven, doe dan wat ik zeg, want ik heb ontzag voor God. 19  Als jullie werkelijk eerlijke mensen zijn, moet een van jullie hier gevangen blijven. De rest gaat naar huis, met graan om de honger van jullie gezinnen te stillen. 20  En breng me dan je jongste broer, om te bewijzen dat jullie de waarheid hebben gesproken; dan wordt niemand van jullie ter dood gebracht.’ Ze stemden toe, 21 ¶  en ze zeiden tegen elkaar: ‘Dit is onze straf omdat we ons niets hebben aangetrokken van de smeekbeden van onze broer, terwijl we toch zagen dat hij doodsbenauwd was. Daardoor zitten wij nu in de ellende.’ 22  Ruben zei: ‘Heb ik jullie niet gezegd dat je je niet aan de jongen moest vergrijpen? Maar jullie wilden niet luisteren. Nu wordt ons zijn dood betaald gezet.’ 23  Ze wisten niet dat Jozef hen verstond, want hij maakte gebruik van een tolk. 24  Jozef liep bij hen vandaan, omdat hij zijn tranen niet kon bedwingen. Toen hij terugkwam sprak hij nog kort met hen; toen koos hij Simeon uit en liet die voor hun ogen in de boeien slaan. 25  Daarna gaf Jozef zijn dienaren bevel om de manden van de mannen met graan te vullen, in ieders voerzak het geld terug te leggen en hun proviand mee te geven voor onderweg. Zo gebeurde het. 26  De broers laadden het graan op hun ezels en vertrokken. 27  Toen ze aan het eind van de dag halt hielden, maakte een van hen zijn zak open om zijn ezel voer te geven. Daar lag zijn geld, boven in de zak! 28  ‘Ze hebben mijn geld teruggelegd, ‘zei hij tegen zijn broers. ‘Kijk maar, hier in mijn voerzak.’ De moed zonk hun in de schoenen en ze keken elkaar verschrikt aan. ‘Waarom doet God ons dit aan?’ zeiden ze. 29 ¶  Weer terug bij hun vader Jakob in Kanaän, vertelden ze hem alles wat ze hadden meegemaakt: 30  ‘De man die het in dat land voor het zeggen heeft, sprak ons bars toe en hield ons voor spionnen. 31  We zeiden hem dat we eerlijke mensen waren en dat we nooit spionnen zijn geweest, 32  en ook dat we met zijn twaalven waren, twaalf broers, allemaal zonen van dezelfde vader, maar dat één er niet meer was en dat de jongste bij u was, in Kanaän. 33  Toen zei die man: “Bewijs me dat jullie eerlijke mensen zijn. Laat een van jullie bij me achter, ga naar huis, neem mee wat je nodig hebt om de honger van jullie gezinnen te stillen, 34  en kom daarna bij me terug met jullie jongste broer. Dan weet ik zeker dat jullie geen spionnen zijn maar eerlijke mensen, en dan geef ik jullie je broer terug en kun je in dit land gaan en staan waar je wilt.”’ 35  Toen de broers hierna hun zakken wilden leegmaken, ontdekte ieder van hen dat zijn geldbuidel erin lag. De schrik sloeg hun om het hart. Ook hun vader werd bang. 36  ‘Jullie maken mij kinderloos, ‘verweet hij hun. ‘Jozef is er niet meer, Simeon is er niet meer, en nu willen jullie ook Benjamin nog bij me weghalen. Niets blijft me bespaard.’ 37  Ruben zei tegen zijn vader: ‘U mag allebei mijn zonen doden als ik hem niet bij u terugbreng. Vertrouw hem aan mij toe, ik breng hem bij u terug.’ 38  Maar Jakob weigerde. ‘Mijn zoon gaat niet met jullie mee, ‘zei hij, ‘want zijn broer is dood, en hij is nog maar alleen over. Als hem onderweg iets zou overkomen, dan zou ik, die al zo oud ben, door jullie schuld van verdriet in het dodenrijk komen.’ (NBV)

Een verhaal dat vervolgd wordt na drie dagen is altijd het sein in de Bijbel dat er voor het leven gekozen wordt. Zo ook hier, na drie dagen belooft Jozef graan voor zij familie. Want, zegt Jozef dan nog, hij heeft ontzag voor God en dan nog herkennen zijn broers hem nog niet. Hoe kan dat nu? Die broers kunnen toch van zo’n Egyptische baas niet verwachten dat die ontzag heeft voor dezelfde God als zij? Nou dat hoeft dus ook niet want het staat er niet. In de Bijbel wordt op verschillende manieren over God gesproken. Er is de naam van God die aan Mozes is gegeven, Jaweh, maar die naam wordt nooit uitgesproken, in de meeste vertalingen lees je dan Heer. Maar er wordt ook over El, of Elohiem gesproken. Dat wordt vertaald met God en dat laatste is eigenlijk meervoud, goden, en dat staat hier nu in het Hebreeuws. Een vertaling als “ik ben godvrezend” zou dus beter geweest zijn. Niet onbelangrijk want in dit gedeelte van het verhaal wordt uitdrukkelijk verteld dat de broers Jozef niet herkennen maar Jozef hen wel verstaat. Er staat een tolk tussen Jozef en zijn broers en vertalingen laten nu eenmaal altijd belangrijke betekenissen van woorden weg. Uit wat de broers onderling bespreken merkt Jozef dat ze wel degelijk geleerd hebben van hun misdaad jegens hem.

Ruben schuift nog steeds de schuld op de anderen. Maar Simeon wordt gekozen om te blijven. Waarom Simeon? Het is weer een van de kleine taalgrapjes in de Bijbel, Simeon betekent “gehoord” en Jozef heeft immer zijn broers gehoord. In dit verhaal wordt ook ons spreekwoord duidelijk dat de waard zijn gasten vertrouwd zoals hij zelf is. Als de broers op de terugreis het zilver vinden dat ze betaald hebben voor het graan en ook nog eten voor onderweg dan zijn ze niet dankbaar voor zo’n gulle en aardige Egyptische hoogwaardigheidsbekleder maar ze worden bang. Ze vrezen zelfs een straf van God. Nu zullen velen vinden dat ze die ook wel verdiend hebben, maar God straft in dit verhaal niet. Acht keer zullen de broers over Jozef spreken als over “die man”. Nooit komt het bij hen op dat de manier waarop zij worden behandeld hetzelfde is als waarop zij hem hebben behandeld. Afgezien van het feit dat ze nieuwe kansen krijgen en niet hoefden te betalen voor het eten dat ze hebben ontvangen.  Maar angst blijft hun handelen bepalen. De angst die maakte dat ze zich hadden verzet tegen de spionage door Jozef voor zijn vader. De angst die maakte dat ze zijn mantel hadden ingesmeerd met het bloed van een geitenbokje en hun vader voor de gek hadden gehouden. De angst waarmee ze hun broer Simeon hadden achtergelaten in Egypte.

Het is dan ook geen wonder dat vader Jacob onder geen voorwaarde zijn geliefde zoon Benjamin wil laten meereizen met deze groep mannen die door hun angst niet in staat zijn wie dan ook te beschermen. Want angst blijft een slechte raadgever. Angst maakt dat we de bezorgdheid niet zien die ouders kunnen hebben voor hun kinderen, die maakte dat Jacob zijn zoon Jozef er op uit stuurde om te kijken hoe het hun verging bij hun werk. Angst maakt ook dat we de goedheid niet zien als iemand ons iets geeft of ergens mee complimenteert. Vaak gaan we ten onrechte op zoek naar de verborgen bijbedoelingen en vergeten we werkelijk te genieten van hetgeen ons ongevraagd in de schoot geworden wordt. Angst maakt ook dat we niet zorgen voor mensen om ons heen die bedreigd worden. Voor vreemdelingen die gecriminaliseerd worden voor ze iets hebben kunnen doen.  De angst, die van die 10 sterke broers, herders en nomaden die de woestijn wisten te overleven, kleine mannetjes maakte, kennen ook wij in onze dagen. De broers leggen zich neer bij het oordeel van hun vader dat ze niet in staat zijn om elkaar en zijn jongste zoon Benjamin te beschermen. Ruben sputtert nog wel wat en biedt zijn eigen kinderen aan als onderpand, maar vergeet dat hij zelf zal moeten optreden. Onderpanden helpen niet meer, alleen onze eigen inzet kan de wereld veranderen, ook onze wereld, als we leren niet meer bang te zijn.

 

Plaats een reactie