Hebreeën 12:1-13
1 ¶ Nu wij door zo’n menigte geloofsgetuigen omringd zijn, moeten ook wij de last van de zonde, waarin we steeds weer verstrikt raken, van ons afwerpen en vastberaden de wedstrijd lopen die voor ons ligt. 2 Laten we daarbij de blik gericht houden op Jezus, de grondlegger en voltooier van ons geloof: denkend aan de vreugde die voor hem in het verschiet lag, liet hij zich niet afschrikken door de schande van het kruis. Hij hield stand en nam plaats aan de rechterzijde van de troon van God. 3 Laat tot u doordringen hoe hij standhield toen de zondaars zich zo tegen hem verzetten, opdat u niet de moed verliest en het opgeeft. 4 ¶ U hebt in uw strijd tegen de zonde uw leven nog niet op het spel gezet. 5 Kennelijk bent u de bemoediging vergeten die tot u als tot kinderen wordt gericht: ‘Mijn zoon, je mag een vermaning van de Heer nooit terzijde schuiven en nooit opgeven als je door hem terechtgewezen wordt, 6 want de Heer berispt wie hij liefheeft, straft elke zoon van wie hij houdt.’ 7 Houd vol, het betreft hier immers een leerschool, God behandelt u als zijn kinderen. Welk kind wordt niet door zijn vader berispt? 8 Maar als u die leerschool niet doorloopt zoals alle anderen vóór u, dan bent u geen kinderen, maar bastaards. 9 Daar komt nog bij dat wij voor onze aardse vaders, door wie we werden opgevoed, respect hadden; hoeveel te meer zullen we ons dan niet onderwerpen aan het gezag van de Vader van alle geesten, en dan leven? 10 Onze aardse vaders berispten ons maar voor korte tijd en naar eigen goeddunken, maar hij berispt ons voor onze eigen bestwil, om ons te laten delen in zijn heiligheid. 11 Een vermaning lijkt op het moment zelf geen vreugde te brengen, slechts verdriet, maar op den duur plukt wie erdoor gevormd is er de vruchten van: een leven in vrede en gerechtigheid. 12 Hef daarom uw slappe handen op, strek uw knikkende knieën, 13 en kies rechte paden, zodat een voet die gekneusd is niet verder ontwricht raakt, maar juist geneest. (NBV)
Het is een leerschool zegt de brief aan de Hebreeën. Eerlijk delen en je naaste liefhebben als jezelf gaat niet vanzelf. Er is ook een zekere dapperheid voor nodig. Soms om te zeggen wat je vindt, zoals sommige politici dapper moeten zijn om vol te houden, soms om om te gaan met wie je vindt dat je mee om moet gaan. De omgang tussen allochtonen en autochtonen is niet vanzelfsprekend, ook dat is een leerschool. Je kunt nog lelijk worden aangekeken op het meevieren van het suikerfeest of het uitnodigen van ongelovigen bij de viering van het suikerfeest. De mythe van de scheiding tussen culturen en godsdiensten wordt graag in stand gehouden. En of je nu allochtoon of autochtoon bent je wordt op de omgang met iemand van de andere cultuur soms lelijk aangesproken. Wat dat betreft is er niet zo heel veel verschil met de tijd waarin de brief aan de Hebreeën werd geschreven.
Paulus eerst en Petrus daarna ook, betrokken de Heidenen in het verhaal van Jezus, en als die mee wilden doen met een nieuwe samenleving zonder slavernij, rijk en arm, man en vrouw, Jood en Heiden, gelovige en ongelovige, dan werden ze opgenomen in de gemeente. Joden konden daar lelijk op worden aangekeken. zij hoorden niet met de onreine heidenen om te gaan, ze werden dan afvalligen van hun geloof. Alsof het ineens om een andere God ging, alsof de woorden die hen in het leven voortdreven niet ontleend waren aan de richtlijnen die het volk door de woestijn naar het beloofde land hadden gedreven. De zaak bleef gevoelig liggen. Toen Paulus van zijn laatste reis in Jeruzalem terugkeerde moest hij van Jacobus, de leider van de gemeente in Jeruzalem, in de Tempel bewijzen dat hij nog steeds Jood was. De samenwerking die Paulus en Petrus hadden bevorderd heeft wel het Christendom opgeleverd zoals wij dat nog steeds kennen.
Een geloof in een wereld zonder geweld en onderdrukking, een wereld van recht en gerechtigheid waarin iedereen zonder onderscheid mag meedoen. En meedoen betekent dus ook zeggen mogen wat je vindt en gehoord kunnen worden. De vrijheid van meningsuiting lijkt soms hoog in ons morele vaandel te staan. We moeten ongeremd anderen kunnen uitmaken voor alles wat mooi en lelijk is. Als die anderen het zelfde doen moeten ze opgesloten worden of tenminste monddood gemaakt. Een dominee mag gerust zijn vrouwelijke gemeenteleden voorhouden dat volgens het Nieuwe Testament vrouwen hun hoofd gedekt moeten houden, een Iman mag in geen geval zijn vrouwelijke gelovigen voorhouden dat het binnen de Islam gewoonte is geworden dat vrouwen hun hoofd gedekt houden. Of die vrouwen dat overigens doen moeten ze zelf weten. De vrijheid van meningsuiting is ook dat iedereen recht heeft om zich in kleding en gedrag zo te uiten als men wil. We zullen moeten leren leven in een wereld van gerechtigheid en vrede. Angst is daarbij de slechtste raadgever. Sta dus op tegen verdeeldheid brengen en anderen verketteren. Ga in gesprek en heb zelfs de vijanden lief.